Wie zin heeft in een deprimerend en supermiserabilistisch boek, moet beslist
De drinker van Hans Fallada lezen. Ik
heb het net uit en ben daar niet rouwig om. Maar natuurlijk heeft het boek ook
wel wat te bieden, anders had ik deze inkijk in de onderste regionen van de
mensheid (in de menselijkheid hoe dan ook) geen driehonderd bladzijden
uitgehouden.
Sinds 2010 brengt uitgeverij Cossee met groot succes vertalingen op de
markt van de op een gegeven ogenblik zeker in ons taalgebied nagenoeg volledig vergeten
Duitse schrijver Hans Fallada (pseudoniem van Rudolf Ditzen; 1893-1947). De
vertaling van het postuum verschenen Der Trinker
(1950) is er een van. De vertaling is van Gr. Grose Roolfs, en werd ‘volledig
herzien’ door A. Folkertsma.
Je hebt meteen door dat Fallada niets verzint. Het grootste gedeelte van
de roman is gesitueerd in een ontwenningskliniek. De dagindeling, de
activiteiten, de geplogenheden en de medepatiënten, eigenlijk
medegedetineerden, zijn zo minutieus beschreven dat enkel wie het zelf heeft
meegemaakt iets dergelijks vermag. Een blik op Wiki leert dat Ditzens leven
geen rozentuin was.
Maar dat interesseert me eigenlijk niet. Vraag is of De drinker het lezen waard is.
Een pretje is dit boek niet bepaald, maar dat zei ik al. Het is
onvoltooid, dat blijkt alvast uit de vaak al te wijdlopige beschrijvingen van
de kommer en kwel die Erwin Sommer, drinker van dienst, eerst veroorzaakt en waaraan
hij vervolgens wordt blootgesteld. Hier had heel wat geschrapt kunnen worden. Bovendien
klopt er een en ander niet in het tijdsverloop; de verteller holt zichzelf als
het ware voorbij en vertelt dingen die nog te gebeuren staan, waarop hij moet
terugkeren naar waar hij gebleven was, hetgeen tot overbodige herhalingen
aanleiding geeft. Maar dat zijn bezwaren die een definitieve redactie had
kunnen wegwerken.
Het tragische van het verhaal is dat de slempende burger Sommer nooit de volle
ernst lijkt te kunnen overzien van wat hij aanricht aan zichzelf en aan zijn
omgeving, om dan vervolgens te naïef te blijven bij de inschatting van zijn
kansen om naar de werkelijkheid te kunnen terugkeren en daar een nieuw leven te
beginnen.
Het sterke van dit boek is de psychologie: de manier waarop een
verslaving toeslaat; het totstandkomen van schuld- en wraakgevoelens; de groepsdynamica
in precaire omstandigheden, waarbij het individuele overleven primeert op het
collectieve welzijn. Ik heb bij dat laatste vaak aan
concentratiekampgetuigenissen gedacht.
De minutieuze beschrijving van het leven in gevangenschap, eerst in een
echte gevangenis en daarna in een kliniek, kan gelezen worden als een metafoor
van de kluisters waarin Koning Alcohol zijn karakterslappe onderdanen slaat. De
indringende blik waarmee Fallada de psyche van zijn antiheld analyseert maar
ook de groepspsychologische mechanismen ontleedt, zou aanleiding kunnen geven
tot een interpretatie van het boek als een metafoor voor het hele Duitsland van
die jaren waarin Fallada probeerde te werken en zijn boeken verboden zag
worden. Maar dat is wellicht hineininterpretierung
bij een auteur die, via zijn hoofdpersonage, wellicht al te zeer in een
gevecht met zijn eigen demonen verwikkeld was om oog te hebben voor de monsters
die de buitenwereld bevolkten. Maar ik weet het niet, ik zou mij in Fallada
moeten verdiepen. Op basis van De drinker
echter ben ik niet geneigd een dergelijke interpretatie aan te hangen.
Het boek is te lang en werkelijk uitermate miserabilistisch. Maar wie wil
navoelen hoe alcoholici, gevangenen en psychiatrische patiënten zich kunnen
voelen in bijzonder precaire omstandigheden, en hoe dergelijke mensen, hoe
onmachtig ze ook lijken, toch nog altijd genoeg overlevingsdrift in zich hebben
om elkaar de duvel aan te doen, ja, die moet beslist De drinker lezen.