16 januari 2014
Ik mengde me gisteren op
Facebook in een discussietje over de aanwezigheid van vrouwen en mannen
in de bellettrie. Jeroen Olyslaegers had een link gepost naar een artikel
waarin Saskia de Coster de disproportionaliteit aanklaagde in de kansen die
vrouwelijke respectievelijk mannelijke auteurs volgens haar krijgen bij de
publicatie van romans. Uiteraard vindt zij dat de literaire canon te mannelijk
is, en dat er nog altijd veel te weinig vrouwen publicatiekansen krijgen. En
dat ondanks het feit dat, aldus De Coster, er geen aanwijzingen zijn dat
vrouwen minder goed zouden schrijven. Maar, zo schrijft de belle dame sans merci van de Vlaamse letteren, er is kentering op
komst. Dat diegenen die met hun geslachtsorgaan schrijven (dixit De Coster – helaas kan ik mij daar maar moeilijk een
voorstelling van vormen, hoe dat er dan aan toe zou moeten gaan) zich maar hoeden:
de ‘vrouwelijke schrijvers’, de schrijfsters dus, ‘rukken op’. Ik sluit niet
uit dat het evidente woordspelletje dat hierop volgde in de – uiteraard
overwegend mannelijke! – reacties uitgelokt kan worden genoemd. Zie je wel: ze
denken enkel dáár aan.
Ik weet niet door welk chagrijn Saskia de Coster gebeten is.
Eerlijk gezegd, ik zie het probleem niet. (Zie mijn facebookbericht 506.)
Kan zij het maar moeilijk verkroppen dat haar – naar
verluidt ambitieuze – roman Ik en wij niet
door de volgens haar te mannelijke jury’s van de literaireprijzencarrousel werd
bekroond? Een beetje onopvallend verstopt in haar betoog ontwaar ik ook een
sneer naar het grote succes van Stefan Hertmans’ Oorlog en terpentijn: terwijl de nieuwe ‘vrouwelijke schrijvers’
zin hebben voor experiment en vernieuwing, verschansen de mannen zich al te
gretig in de loopgraven van traditionele romantechnieken.
Ik weet niet of het waar is, dat de vernieuwing in de literatuur
een vrouwelijke aangelegenheid is. Of het terecht is dat boeken van vrouwen
minder bekroond worden door de, inderdaad, overwegend mannelijke jury’s. Of de
geringe aanwezigheid van vrouwelijke auteurs in de literaire canon volledig te
verklaren is vanuit de sociologie – Amélie Nothomb en Marguerite Yourcenar zijn
de enige twee vrouwen in een door De Coster aangehaalde, door uitsluitend
mannen samengestelde, ‘boekentophonderd-aller-tijden’.
Wat ik wel weet is dat ik zelf in mijn bibliotheek ook
opvallend weinig vrouwen heb staan, en dat ik het vaak moeilijk vind om voor de
leesclubs die ik begeleid af en toe eens een vrouwelijke auteur te selecteren.
Ik vind het lezen van door vrouwen geschreven boeken vaker ontgoochelend dan
het lezen van door mannen geschreven boeken, en omgekeerd is het mij nog maar
zelden overkomen te worden omvergeblazen door een door een vrouw geschreven
boek, zoals ik dat bij een door een man geschreven boek heel af en toe eens
ervaar – en ik heb daar niet meteen een verklaring voor.