dinsdag 4 maart 2014

los ingeslagen 176



16 januari 2014

Ik mengde me gisteren op  Facebook in een discussietje over de aanwezigheid van vrouwen en mannen in de bellettrie. Jeroen Olyslaegers had een link gepost naar een artikel waarin Saskia de Coster de disproportionaliteit aanklaagde in de kansen die vrouwelijke respectievelijk mannelijke auteurs volgens haar krijgen bij de publicatie van romans. Uiteraard vindt zij dat de literaire canon te mannelijk is, en dat er nog altijd veel te weinig vrouwen publicatiekansen krijgen. En dat ondanks het feit dat, aldus De Coster, er geen aanwijzingen zijn dat vrouwen minder goed zouden schrijven. Maar, zo schrijft de belle dame sans merci van de Vlaamse letteren, er is kentering op komst. Dat diegenen die met hun geslachtsorgaan schrijven (dixit De Coster – helaas kan ik mij daar maar moeilijk een voorstelling van vormen, hoe dat er dan aan toe zou moeten gaan) zich maar hoeden: de ‘vrouwelijke schrijvers’, de schrijfsters dus, ‘rukken op’. Ik sluit niet uit dat het evidente woordspelletje dat hierop volgde in de – uiteraard overwegend mannelijke! – reacties uitgelokt kan worden genoemd. Zie je wel: ze denken enkel dáár aan.

Ik weet niet door welk chagrijn Saskia de Coster gebeten is. Eerlijk gezegd, ik zie het probleem niet. (Zie mijn facebookbericht 506.)

Kan zij het maar moeilijk verkroppen dat haar – naar verluidt ambitieuze – roman Ik en wij niet door de volgens haar te mannelijke jury’s van de literaireprijzencarrousel werd bekroond? Een beetje onopvallend verstopt in haar betoog ontwaar ik ook een sneer naar het grote succes van Stefan Hertmans’ Oorlog en terpentijn: terwijl de nieuwe ‘vrouwelijke schrijvers’ zin hebben voor experiment en vernieuwing, verschansen de mannen zich al te gretig in de loopgraven van traditionele romantechnieken.

Ik weet niet of het waar is, dat de vernieuwing in de literatuur een vrouwelijke aangelegenheid is. Of het terecht is dat boeken van vrouwen minder bekroond worden door de, inderdaad, overwegend mannelijke jury’s. Of de geringe aanwezigheid van vrouwelijke auteurs in de literaire canon volledig te verklaren is vanuit de sociologie – Amélie Nothomb en Marguerite Yourcenar zijn de enige twee vrouwen in een door De Coster aangehaalde, door uitsluitend mannen samengestelde, ‘boekentophonderd-aller-tijden’.

Wat ik wel weet is dat ik zelf in mijn bibliotheek ook opvallend weinig vrouwen heb staan, en dat ik het vaak moeilijk vind om voor de leesclubs die ik begeleid af en toe eens een vrouwelijke auteur te selecteren. Ik vind het lezen van door vrouwen geschreven boeken vaker ontgoochelend dan het lezen van door mannen geschreven boeken, en omgekeerd is het mij nog maar zelden overkomen te worden omvergeblazen door een door een vrouw geschreven boek, zoals ik dat bij een door een man geschreven boek heel af en toe eens ervaar – en ik heb daar niet meteen een verklaring voor.