donderdag 23 januari 2020

LVO 96



Tijdens een van die Solosessies vertelde ze mij dat haar huwelijk werd voltrokken in haar geboortedorp. Dat moet in het begin van de jaren vijftig zijn geweest. Een precieze datum heb ik niet, maar afgaande op de geboortedatum van mijn broer, die na de eerstgeborene kwam, moet het in 1952 of 1953 zijn geweest.

(Nu ik die data afweeg, overweeg ik opeens de mogelijkheid dat mijn ouders hebben moeten trouwen. Zou het kunnen?)

(Ondertussen weet ik wanneer ze getrouwd zijn. Bij het bewerken van deze notities zag ik op een van de foto’s die ik bij Franz maakte, toen hij de ‘Cornet’-map tussen ons op zijn toile cirée etaleerde, ‘mariés en 09-53’ staan bij het huwelijksportret van mijn ouders.)

Ik probeer mij voor te stellen hoe het allemaal is verlopen. Eenvoudig is dat niet. Ik slalom tussen clichés en stereotypen.

Begin jaren vijftig, het diepkatholieke Flandre profonde. De locatie is de thuisbasis van mijn moeder: Bavikhove, nabij Kortrijk. Als vanzelfsprekend eist meneer pastoor de hoofdrol op. Hij wordt omringd door een koor van engelachtige misdienaars in witte, met kant afgezoomde jurken. Het nonnenklooster heeft een delegatie afgevaardigd met wapperende kappen. Alle aanwezigen zijn op hun paasbest. De buren, de vlasvrienden van vader. De drinkebroers van zijn nimmer nuchter afgeronde maandagen. Zie hem daar pontificaal staan onder zijn hoed, als de pater familias die het zijn vrouw kwalijk nam dat ze beviel van nóg een kind wijl hij afwezig was. De moeder van mijn moeder, heilig en goed. Een eindeloze stoet kinderen, dertien in totaal. Dertien zwangerschappen, misschien zelfs meer. En zie daar mijn moeder, de laatste worp, ongewenst en onbemind, maar nu helemaal vooraan in de kerk. Haar is voorgespiegeld dat dit de gelukkigste dag van haar leven zou worden. Ze staat, eindelijk eens, in het brandpunt van de belangstelling want aan haar zijde staat een knappe jonge man, pommade in de nog weelderige kruin, te pronken in zijn beste costume. De mensen spreken ervan. Zijn broers en zijn ouders, speciaal overgekomen uit het verre Limburg. Die mensen spreken Frans, stelt u zich dat voor! Iedereen buigt en knipt in het Frans terug. Vanavond vertrekken ze alweer want zij zien het niet zitten om hier te overnachten. Met achterlating van Fernand. Uiteraard: Fernand zal vanavond met Cécile getrouwd zijn.

Het is moeilijk om het mij voor te stellen. Nooit zag ik een foto van die gebeurtenis. Niets is overgeleverd. Geen vrijersbrieven, geen huwelijksaankondiging, tot voor mijn bezoek aan Franz zag ik zelfs geen trouwfoto. Wat blijft er eigenlijk over van dat huwelijk? Behalve de kinderen, natuurlijk. Behalve ikzelf.

Twee weken later wist ze het al. Ze vertrouwde mij toe dat ze beter met die ander was getrouwd geweest, die man die ze volgens meneer pastoor maar beter uit haar hoofd kon zetten omdat het een gescheiden man was. Had ze toen maar dat advies naast zich neergelegd! Maar dat kon niet. De tijd was preconciliair. Wierook, dichtgeknoopte soutanes en verdoemenis in het vagevuur voor wie niet luisteren wilde. Ja, daar had ze dat schuldgevoel van, toen ze achtentwintig jaar later zelf haar huwelijk liet verbreken. Maar waar had zij dat heilige ontzag opgelopen voor alles wat met kerk en clerus te maken had? Haar hele lange leven lang heeft zij daarmee geworsteld. Zij had op het einde nog altijd de troostende woorden nodig van een bevriende kanunnik, die een huisvriend was en die zalvend zegde haar te begrijpen. Pas door zijn overtuigingskracht en troostende woorden slaagde zij erin niet te blijven vrezen dat zij een gevallen vrouw was omdat zij haar huwelijksgelofte niet gestand had weten te houden.

Er zijn aanwijzingen om te geloven dat de reden van mijn moeders vlugge teleurstelling niet van seksuele aard was. Ik kom daar nog op terug. Neen, het moet met liefde te maken hebben gehad, vrees ik voor haar. En voor mezelf.


(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin