zondag 19 januari 2020

Sam Mendes, 1917

Spoileralert. Wie van plan is de film te gaan bekijken, doet dat beter eerst – en leest deze tekst pas achteraf. 1917 is beslist een aanrader, maar mogelijk stuurt wat hieronder staat de kijkervaring in te aanzienlijke mate.

Laat er geen twijfel over bestaan: ook ik ben van mening dat technisch en filmisch 1917 een huzarenstuk is. Dat de film in één take gedraaid is, is evenwel een verkoperspraatje – maar daar hoeft u zich niets van aan te trekken. Ook in zeven of acht takes is de regieprestatie indrukwekkend: het moet een enorme logistieke operatie gevergd hebben, en een onwaarschijnlijke timing en coördinatie, om alle figuranten en attributen in het beeld te betrekken. Op bepaalde ogenblikken zijn er vele tientallen figuranten, om niet te zeggen honderden, die precies op het juiste ogenblik, wanneer het door de camera voortdurend gevolgde en ten allen kant belaagde tweetal passeert, precies de juiste handelingen uitvoeren. Heel goed bij dat camerawerk is dat je niet alleen ziet waar de twee naartoe gaan en waar die camera zelf ook nog doorheen en langs en tussendoor moet, maar ook, door achteruit te kijken, wat er allemaal achter de rug ligt, waar we net doorheen geraakt zijn, met gevaar van lijf en leden: het bos, de boomgaard met de omgezaagde bloeiende kerselaars, de verlaten boerderij enzovoort. Iedereen speelt mee en loopt van links naar rechts of van rechts naar links, alnaargelang, op precies het juiste moment door het beeld. Zelfs de ratten en kraaien doen dat – al zal hier ook wel wat digitaal studiowerk bij gemoeid zijn.

Een van die ratten loopt op een bepaald ogenblik over een stalen, met klinknagels bezette balk. Een van de hoofdpersonages doet dat ook wanneer hij over een opgeblazen brug een kanaal moet oversteken. Er zitten nog wel meer echo’s in deze film, waardoor het strakke, lineaire verhaal – gelukkig maar – doorbroken wordt en wat meer perspectief krijgt.

Strak en lineair is het verhaal inderdaad. Van minuut 1 tot en met 120 volgen we, onafgebroken, een tweetal vanaf het ogenblik dat het onbarmhartig uit een middagdutje wordt gewekt en een speciale opdracht in ontvangst neemt, tot en met het moment waarop de held van het verhaal eindelijk, na het volbrengen van zijn taak, opnieuw de ogen kan sluiten. Niet toevallig doet hij dat, net zoals in het begin van de film, gezeten tegen de stam van een kloeke boom.

Na een aaneenschakeling van omgezaagde en omvergeschoten bomen is die laatste boom een opvallend solitair maar wel in frisgroen blad staand volwassen exemplaar. Hij lijkt in een van de laatste shots van de film te ontspruiten uit de zeer significante, langdurige handshake waarmee de broer van de vriend van onze held onze held bedankt voor de met matig succes afgeronde, maar toch nog vele levens reddende en ternauwernood overleefde missie. Het mag een wonder heten dat die boom in het voor het overige bijzonder apocalyptische landschap overeind is blijven staan.
Zo zijn er nog wel meer onwaarschijnlijkheden en anomalieën. De wildwaterrivier waarin onze held terechtkomt, is de opvallendste onnauwkeurigheid. In de streek waar de gebeurtenissen zich afspelen, komt, bij mijn weten, een dergelijke wildwaterrivier niet voor.

Maar goed, we zien het door de vingers. Het landschap is apocalyptisch, het is op een zulkdanige manier grondig kapotgeschoten, dat het zich onttrekt aan de realiteit. Het landschap is precies zoals dat van een oorlog als die Eerste kan worden gezegd: onwaarschijnlijk, absurd, onmenselijk. De vergelijking met de diepste krochten van Midden-Aarde, of met het postapocalytische landschap in bijvoorbeeld De Weg, is mogelijk. Alleen al de manier waarop Mendes zijn decors heeft opgebouwd, vormt een krachtige aanklacht tegen de waanzin van de oorlog.

Maar er zijn bezwaren, en een ervan weegt zwaarder dan de onwaarschijnlijkheid van sommige decorelementen of de opzichtige symboliek van bijvoorbeeld de nog volop bloeiende omgezaagde kersenbomen. Ik heb het over het sentimentalisme dat deze film ontsiert en waarmee Mendes niet ontkomt aan het Hollywood-dictaat ‘Gij zult niet al te realistisch het onnoemelijke tonen’. Het absolute dieptepunt op dat vlak wordt bereikt wanneer onze held een rustpunt vindt bij een in de ruïnes van het stadje achtergebleven jonge vrouw. Zij heeft een kind onder haar hoede – niet haar kind overigens. Buiten brandt de kerk af en fluiten de kogels. Maar hier, in deze kamer waar het haardvuur knispert en een kaars een stemmig licht verspreidt, ontspint zich een idylle, waarbij onze held zijn menselijkheid etaleert door het kind met een teug vers getapte koeienmelk te laven. Kijk, hoe goed hij is, hoe goed de mens is, en hoe groot het contrast met de buiten woedende absurditeit van de oorlog. Het scheelt geen haar of er ontspint zich een idylle tussen onze held en de flinke deerne – de taalbarrière wordt alvast schier moeiteloos geslecht. Tenenkrullend is het, en wat erger is: je voelt je als toeschouwer bij het handje, en daardoor ferm bij de neus genomen. Ook de slotscène, met de ongehavende boom, die uiteraard de ontembare levenskracht en de hoop op een betere toekomst verbeeldt, is al te prekerig.

Jammer, want 1917 heeft zeker kwaliteit te over. Al is die dan vooral te danken aan de acteerprestaties, het camerawerk en de montage. Er zijn betere aanklachten tegen het oorlogsgeweld gemaakt.