zondag 19 januari 2020

vorig jaar 66


190119

(…) Wat een (k)loterij. * Schitterend interview met Pjeroo Roobjee in DS Weekblad van 12 januari, afgenomen door Guinevere Claeys. Orde is belangrijk, omdat er in het zoeken naar wat je nodig hebt te veel tijd verloren gaat, die dan niet kan gebruikt worden voor het bestrijden, in het hoofd, van de chaos. Richard Minne heeft hem de ogen geopend. Hij is ‘niet zo overtuigd van de intelligentie van de massa’, die hem nooit in de armen heeft gesloten. Maar: ‘een rechtgeaarde kunstenaar, toch hoe ik die definieer, is daar volgens mij niet mee bezig, met erkenning, en met alles wat daarvoor nodig is (…). Toetreden tot een groep heb ik altijd een teken van zwakte gevonden.’ Hij zegt ‘nooit in de tijd’ te willen leven, ‘altijd tegen de tijd’, die hij ‘vermoeid’ noemt. ‘Alles lijkt zo’n beetje op en ten einde.’ Hij betreurt het dat hij de jongste jaren al zo vaak ‘naar Lochristi’ is moeten rijden, naar het crematorium aldaar, om alweer een ‘weggenoot’ uit te wuiven. ‘Het begint te tochten,’ zegt hij. Zelf is hij niet bang van de dood. ‘Ik vind het raar dat het ophoudt. (…) Ik zal gedaan hebben wat ik moest doen.’ Ik besluit dat ik maar eens een van de boeken van Roobjee die hier nog altijd op mij wachten moet lezen. Ik kies voor Dodemanskamer. * Ik ging geen boeken kopen, alleen maar wat dvd’s terugbrengen naar de bibliotheek, en dan kom ik toch terug met: Wiesław Myśliwski, Over het doppen van bonen (omdat De laatste hand zo goed was); Ian McEwan, De kinderwet (omdat de film zo goed was): Elke vriendschap met mij is verderfelijk (omdat ik over een paar weken (…) in Oostende naar de lezing van Els Snick gaat, die deze briefwisseling tussen Stefan Zweig en Joseph Roth heeft vertaald, en omdat H. ons heeft gemotiveerd om daarheen te gaan omdat – zijn woorden – ons dan duidelijk zal worden wat het verschil is tussen een schrijver en een genie). (…) * Samen met N. naar Oostende voor de as-tewaterlating (niet: asverstrooiing want de as zit in een bioafbreekbare urne die aan een touw wordt neergelaten) van het stoffelijk overschot (na verbranding) van de vader van J., H. heette hij. Op een voormalige loodsboot varen we met een vijfentwintigtal mensen – familie en een paar vrienden – een drietal kilometer uit de kust, waar dan een zeer sobere plechtigheid volgt. De mevrouw van de uitvaartfirma – uitvaart hier in een letterlijkere betekenis dan normaal – leest een korte tekst voor, intimi mogen de urne even aanraken, waarna hij te water wordt gelaten. Alle aanwezigen gooien vervolgens een witte roos in het water. De scheepshoorn wordt geluid. Er wordt een plastic glaasje jenever aangeboden – bedoeling is dat je zelf een slok neemt en de rest ook in de golven plengt. En dat is het zowat. De bootmotor wordt opnieuw gestart, het stoffelijk overschot en de rozen worden achtergelaten, er komt al een eerste meeuw kijken of er niets eetbaars te versieren valt. Van de urne blijft al na een etmaal niets meer over, zegt de uitvaartmevrouw. En in haar tekst had ze het over de asse, hoe die zich over alle wereldzeeën en oceanen zal verspreiden. *

foto: Stephan Vanfleteren