De generaal, haar tweede echtgenoot, was een goed uitziende
ouwe kerel, keurig netjes als het huis waarin hij woonde, met een sneeuwwitte
snor en bakkebaarden, dikke zwarte wenkbrauwen en roze wangen: een aardige
kleurencombinatie. Ik veronderstel dat zij hem getrouwd is om zijn decoratieve
verschijning; er zat niets in hem, voor zover ik kon zien, behalve de familienaam
– een zwakke echo van het Ghazni Gates-incident – en het feit dat hij een
roodborstje zo volkomen had kunnen temmen dat het het raam van zijn kleedkamer
placht binnen te vliegen om op zijn vinger neer te strijken. Misschien was het
vogeltje ook gevallen voor de charme van die Victoriaanse bakkebaarden.
Hij is enige jaren vóór haar gestorven, en ik draag op dit
moment zijn gouden manchetknopen.
Norman Douglas, Terugblik,
187-188