147 - Vier
tentoonstellingen in Bozar. Ze zijn bijna afgelopen, dus wie ze wil zien, hij
of zij haaste zich.
Fernand Léger, 23 jaar. |
Van
de overzichtstentoonstelling Fernand Léger, een schilder met een zeer
herkenbare beeldtaal, wil ik mij vooral twee werken herinneren waarmee ik hem
voorheen niet zou hebben geassocieerd omdat ze van mijn Léger-voorstelling
afweken, terwijl ze toch ook bijzonder sterk waren: een vroeg zelfportret,
klassiek-abstraherend geborsteld in overwegend groene en oranje tinten, en een
geel-zwart-wit keramiek, een assemblage van vier afzonderlijke, mooi in elkaar
passende stukken, voorstellende een bloem.
‘Hugo
Claus, con amore’ is een door Marc Didden in elkaar geflanste
hommagetentoonstelling voor de tien jaar geleden overleden
dichter-tekenaar-regisseur. Ik vond het een zeer aangename, bevattelijke en
vrij objectieve – voor zover de vriendschap objectief kan zijn, en ik denk dat
ze dat móet zijn – tentoonstelling, met mooie uitstapjes naar werk van
schilders en jazzmusici die je spontaan – maar wat is spontaan? – niet meteen
met Claus in verband zou brengen. Ik onthoud ook dat de bewondering pas echt
vriendschappelijk kan worden genoemd als ze dienstbaar, bescheiden en zelfs
zoveel mogelijk onzichtbaar blijft. Didden blijkt groots in het zichzelf
wegcijferen. Hij kent zijn plaats. Hem zal je er niet mee horen uitpakken dat
hij ooit in een lift een tong heeft gedraaid met de Meester.
Een vroeg stilleven van Picasso. |
De
tentoonstelling over Spaanse stillevens bevatte gelukkig een Zurbarán, twee
Goya’s en een schitterende vroege Picasso, maar was voor het overige enkel in
kunsthistorisch opzicht memorabel. (En ik gebruik het woord ‘memorabel’ in de
zin van ‘het onthouden waard’ of ‘leerzaam’, niet van ‘historisch’ of
‘uitzonderlijk’.) Je leert er vooral iets bij over de betekenis en de functie
van het stilleven (praal, vanitas, puur schilderkunstige compositie-, kleur- en
textuuroefening). En wat ik er ook van onthoud, is hoe kwetsbaar het genre is,
toch zeker in zijn hyperrealistische variant: álle onderdelen moeten een
gelijke kwaliteit vertonen. Want wat blijkt?: dat is niet altijd en zelfs zelden
het geval… En dan krijg je een groot tableau met allerlei matig geschilderde
attributen en één uitzonderlijk realistisch en tactiel en coloristisch perfect
weergegeven citroen, en door het contrast tussen die volmaaktheid en het
mediocre van de rest vervalt het geheel toch in een soort van knulligheid.
En
ten slotte was er de tentoonstelling met een stuk of dertig foto’s van Dirk
Braeckman. Je houdt ervan of je houdt er niet van. Ik houd er niet van, maar
dat doet er niet toe. Ik kan dat overigens niet motiveren. Zeker niet bij een
kunstenaar die zelf zegt dat er over zijn werk niets te vertellen valt, en het
precies daardoor mystificeert. Eén of een paar van die foto’s, dat zou al
genoeg zijn. Maar dertig? Waarom niet de confrontatie aangaan met een paar
jonge epigonen of acolieten? Dat zou het geheel al veel boeiender maken. Nu
draait het op een indigestie uit, en een van de vervelende gevolgen daarvan is
dat dit de degustatie van de werken zelf niet ten goede komt…