vrijdag 20 april 2018

de lente van 2018 – 7


147 - Vier tentoonstellingen in Bozar. Ze zijn bijna afgelopen, dus wie ze wil zien, hij of zij haaste zich.

Fernand Léger, 23 jaar.
Van de overzichtstentoonstelling Fernand Léger, een schilder met een zeer herkenbare beeldtaal, wil ik mij vooral twee werken herinneren waarmee ik hem voorheen niet zou hebben geassocieerd omdat ze van mijn Léger-voorstelling afweken, terwijl ze toch ook bijzonder sterk waren: een vroeg zelfportret, klassiek-abstraherend geborsteld in overwegend groene en oranje tinten, en een geel-zwart-wit keramiek, een assemblage van vier afzonderlijke, mooi in elkaar passende stukken, voorstellende een bloem.

‘Hugo Claus, con amore’ is een door Marc Didden in elkaar geflanste hommagetentoonstelling voor de tien jaar geleden overleden dichter-tekenaar-regisseur. Ik vond het een zeer aangename, bevattelijke en vrij objectieve – voor zover de vriendschap objectief kan zijn, en ik denk dat ze dat móet zijn – tentoonstelling, met mooie uitstapjes naar werk van schilders en jazzmusici die je spontaan – maar wat is spontaan? – niet meteen met Claus in verband zou brengen. Ik onthoud ook dat de bewondering pas echt vriendschappelijk kan worden genoemd als ze dienstbaar, bescheiden en zelfs zoveel mogelijk onzichtbaar blijft. Didden blijkt groots in het zichzelf wegcijferen. Hij kent zijn plaats. Hem zal je er niet mee horen uitpakken dat hij ooit in een lift een tong heeft gedraaid met de Meester.

Een vroeg stilleven van Picasso.
De tentoonstelling over Spaanse stillevens bevatte gelukkig een Zurbarán, twee Goya’s en een schitterende vroege Picasso, maar was voor het overige enkel in kunsthistorisch opzicht memorabel. (En ik gebruik het woord ‘memorabel’ in de zin van ‘het onthouden waard’ of ‘leerzaam’, niet van ‘historisch’ of ‘uitzonderlijk’.) Je leert er vooral iets bij over de betekenis en de functie van het stilleven (praal, vanitas, puur schilderkunstige compositie-, kleur- en textuuroefening). En wat ik er ook van onthoud, is hoe kwetsbaar het genre is, toch zeker in zijn hyperrealistische variant: álle onderdelen moeten een gelijke kwaliteit vertonen. Want wat blijkt?: dat is niet altijd en zelfs zelden het geval… En dan krijg je een groot tableau met allerlei matig geschilderde attributen en één uitzonderlijk realistisch en tactiel en coloristisch perfect weergegeven citroen, en door het contrast tussen die volmaaktheid en het mediocre van de rest vervalt het geheel toch in een soort van knulligheid.

En ten slotte was er de tentoonstelling met een stuk of dertig foto’s van Dirk Braeckman. Je houdt ervan of je houdt er niet van. Ik houd er niet van, maar dat doet er niet toe. Ik kan dat overigens niet motiveren. Zeker niet bij een kunstenaar die zelf zegt dat er over zijn werk niets te vertellen valt, en het precies daardoor mystificeert. Eén of een paar van die foto’s, dat zou al genoeg zijn. Maar dertig? Waarom niet de confrontatie aangaan met een paar jonge epigonen of acolieten? Dat zou het geheel al veel boeiender maken. Nu draait het op een indigestie uit, en een van de vervelende gevolgen daarvan is dat dit de degustatie van de werken zelf niet ten goede komt…