woensdag 4 april 2018

sapiens 18


lees hier van bij het begin

Een doorlopende revolutie

Sinds de industriële revolutie, die, aldus Harari, onze planeet verandert ‘in een winkelcentrum van beton en plastic’, heeft de mens de meeste andere soorten, behalve ratten en kakkerlakken en die enkele soorten die hij voor zijn ongebreidelde vleesbehoefte nodig heeft, verdrongen. Sapiens is bezig met een ongeziene verwoesting. Ondertussen leeft hij zelf volledig in de greep van de door hemzelf gecreëerde veranderingen.

Zo is de verhouding tot de tijd ingrijpend veranderd. Fabrieken, overheid en openbaar vervoer eisen eenheid van tijd en stiptheid. In de agenda’s worden de laatste lege plekken ingevuld – zoals eerder de laatste witte vlekken op de wereldkaart of de lege vakken op de tabel van Mendeljev. Overal zijn uurwerken aanwezig: ‘Je moet tegenwoordig moeite doen om níet te weten hoe laat het is.’

Er zijn er nog andere drastische veranderingen in het leefpatroon. Volgens Harari is de grootste: ‘de afbraak van het gezin en de lokale gemeenschap en de vervanging daarvan door staat en markt’. Vroeger werden de meeste voorzieningen en taken op basis van ruil en niet van geld ingevuld door hechte gemeenschappen waarin de familiebanden de boventoon voerden. Na de industriële revolutie namen markt en staat van de gezinnen en lokale gemeenschappen de voorzieningen en taken over: onderwijs, voedselvoorziening, politioneel en justitieel apparaat, gezondheidszorg, sociale zekerheid, werkgelegenheid… De mensen werden ertoe aangezet om individuele verlangens te ontwikkelen. De staat werd een verzameling ontwortelde individuen die weerloos zijn voor de verlokkingen van de markt. De emotionele behoeften waarin vroeger werd voorzien door gezin en gemeenschap, worden nu aangevuld met de ‘imaginaire gemeenschappen’ waarin staat en markt voorzien. De twee belangrijkste zijn: ‘de natiestaat en de consumentenmassa’.

De industriële revolutie en de afbraak van de gekende sociale structuren die eeuwenlang het leven van de mensen structureerden, luidden een tijdperk van verandering en instabiliteit in. Hoewel er nog altijd heel wat bloedige conflicten waren, was er toch ook een ongekend lange periode van vrede. Voor de afname van oorlogsgeweld, eigenlijk van geweld in het algemeen, is de staat verantwoordelijk. Hoe beter die is georganiseerd, hoe minder moorden er worden gepleegd. (In middeleeuws Europa jaarlijks 20 tot 40, tegenwoordig nog 1 per 100.000 inwoners.)

De Britse en Russische imperia stortten na de Tweede Wereldoorlog zonder al te veel wapengekletter in. (De Fransen deden het, in Indochina en Algerije, minder voorbeeldig.) Na 1945 zijn er wel nog grensconflicten en burgeroorlogen en militaire coups à volonté, maar geen grootschalige grensoverschrijdende veroveringsveldtochten meer. De vrede van vandaag bestaat, aldus Harari, vooral uit de onwaarschijnlijkheid dat twee staten tegen elkaar ten strijde trekken. Dat heeft zo zijn redenen. De kost van een oorlog, zeker een allesvernietigende atoomoorlog, is gigantisch. Bovendien is de mogelijke buit kleiner geworden: het kapitaal van landen is nu in grote mate immaterieel en kan dus niet meer worden ontvreemd. Vrede tussen handeldrijvende landen is veel lucratiever. Trouwens, de handel in een geglobaliseerde wereld tast de nationale soevereiniteit aan op basis waarvan die landen eventueel een oorlog zouden kunnen starten. 

(wordt vervolgd)