lees hier van bij het begin
Een doorlopende revolutie
Sinds de industriële revolutie, die, aldus Harari, onze
planeet verandert ‘in een winkelcentrum van beton en plastic’, heeft de mens de
meeste andere soorten, behalve ratten en kakkerlakken en die enkele soorten die
hij voor zijn ongebreidelde vleesbehoefte nodig heeft, verdrongen. Sapiens is
bezig met een ongeziene verwoesting. Ondertussen leeft hij zelf volledig in de
greep van de door hemzelf gecreëerde veranderingen.
Zo is de verhouding tot de tijd ingrijpend veranderd.
Fabrieken, overheid en openbaar vervoer eisen eenheid van tijd en stiptheid. In
de agenda’s worden de laatste lege plekken ingevuld – zoals eerder de laatste
witte vlekken op de wereldkaart of de lege vakken op de tabel van Mendeljev. Overal
zijn uurwerken aanwezig: ‘Je moet tegenwoordig moeite doen om níet te weten hoe
laat het is.’
Er zijn er nog andere drastische veranderingen in het
leefpatroon. Volgens Harari is de grootste: ‘de afbraak van het gezin en de
lokale gemeenschap en de vervanging daarvan door staat en markt’. Vroeger
werden de meeste voorzieningen en taken op basis van ruil en niet van geld
ingevuld door hechte gemeenschappen waarin de familiebanden de boventoon
voerden. Na de industriële revolutie namen markt en staat van de gezinnen en
lokale gemeenschappen de voorzieningen en taken over: onderwijs,
voedselvoorziening, politioneel en justitieel apparaat, gezondheidszorg,
sociale zekerheid, werkgelegenheid… De mensen werden ertoe aangezet om
individuele verlangens te ontwikkelen. De staat werd een verzameling
ontwortelde individuen die weerloos zijn voor de verlokkingen van de markt. De
emotionele behoeften waarin vroeger werd voorzien door gezin en gemeenschap,
worden nu aangevuld met de ‘imaginaire gemeenschappen’ waarin staat en markt
voorzien. De twee belangrijkste zijn: ‘de natiestaat en de consumentenmassa’.
De industriële revolutie en de afbraak van de gekende
sociale structuren die eeuwenlang het leven van de mensen structureerden,
luidden een tijdperk van verandering en instabiliteit in. Hoewel er nog altijd
heel wat bloedige conflicten waren, was er toch ook een ongekend lange periode
van vrede. Voor de afname van oorlogsgeweld, eigenlijk van geweld in het
algemeen, is de staat verantwoordelijk. Hoe beter die is georganiseerd, hoe
minder moorden er worden gepleegd. (In middeleeuws Europa jaarlijks 20 tot 40,
tegenwoordig nog 1 per 100.000 inwoners.)
De Britse en Russische imperia stortten na de Tweede
Wereldoorlog zonder al te veel wapengekletter in. (De Fransen deden het, in
Indochina en Algerije, minder voorbeeldig.) Na 1945 zijn er wel nog
grensconflicten en burgeroorlogen en militaire coups à volonté, maar geen
grootschalige grensoverschrijdende veroveringsveldtochten meer. De vrede van
vandaag bestaat, aldus Harari, vooral uit de onwaarschijnlijkheid dat twee
staten tegen elkaar ten strijde trekken. Dat heeft zo zijn redenen. De kost van
een oorlog, zeker een allesvernietigende atoomoorlog, is gigantisch. Bovendien
is de mogelijke buit kleiner geworden: het kapitaal van landen is nu in grote
mate immaterieel en kan dus niet meer worden ontvreemd. Vrede tussen
handeldrijvende landen is veel lucratiever. Trouwens, de handel in een
geglobaliseerde wereld tast de nationale soevereiniteit aan op basis waarvan
die landen eventueel een oorlog zouden kunnen starten.