zondag 22 april 2018

Pierre Plum, Zomer 2017


de lente van 2018 – 8

148 – Kon Pierre Plum zich een mooiere plek dromen om zijn boek te signeren dan tussen de typemachinecollectie van W.F. Hermans in boekhandel Limerick? Neen, dacht ik, of het zou de tuin moeten zijn van het huis dat hij samen met zijn vrouw Annie bewoont aan de Moervaart, onder de bloeiende Japanse kerselaar aldaar (die ik van de stukjes ken) – ja, zeker op zo’n zomerse lentedag als vandaag zou dat nóg beter zijn geweest dan de Limerick.

Om maar te zeggen: ik ben naar de voorstelling van het boek van Pierre Plum geweest, en ik heb uiteraard een exemplaar aangeschaft. Meer nog: de auteur heeft er een opdracht in geschreven en ik ben blij met zijn woorden omdat eruit blijkt dat ik voor niet zomaar een van zijn vele ‘Facebookvrienden’ ben.

Ik ken Pierre van Facebook. Hoe ik op zijn tijdlijn belandde weet ik niet meer, maar wat ik wél weet, is dat ik er sindsdien een trouwe bezoeker van ben gebleven. Mijn aandacht werd gevat door de avonturen van een Mihoen genaamd waterhoentje en van een spinnetje dat zich een web had geweven in de oksel van de achteruitkijkspiegel van des auteurs Kangoo. Maar natuurlijk gaat het in die stukjes over veel méér dan dat. Pierre Plum schrijft er elke dag eentje. Zo rond half acht verschijnt het dan op zijn tijdlijn – en laat dat net het moment van de dag zijn dat ik zelf ook op Facebook zit. Het zijn columns – zelf noemt hij ze een beetje oubollig cursiefjes. Pierre Plum mag van mij wat oubollig zijn, hij is per slot van rekening 75 jaar. Hij schrijft die stukjes nu al een jaar of acht, denk ik, en ik heb hem ooit eens, in een reactie, geschreven dat volgens mij zijn Facebookactiviteiten zijn leven met minstens tien jaar zullen verlengen. Hij heeft die opmerking geliket en ja, ik heb stellig de indruk dat hij met zijn door een vrij groot en grotendeels onzichtbaar publiek ondersteunde en aangemoedigde discipline een extra activiteit heeft gevonden om zijn oude dag op een door hem als zinvol ervaren manier door te brengen. Waarmee ik niet gezegd wil hebben dat zijn stukjes de vrucht zijn van bezigheidstherapie: je kunt er echt wel een ambitie in zien doorschemeren.

Ik zeg niet zonder schroom iets over Pierre Plums persoonlijke leven, maar ik vind dat ik dat mag doen want na acht jaar en vele honderden stukjes heb ik het gevoel dat ik hem aardig begin te kennen – hoezeer hij ook zijn best doet om de diepere waarheid achter ironie te verhullen. Ik heb genoeg psychologisch inzicht, denk ik, om de kronkels van deze voormalige psycholoog te duiden.

Voor wie Pierre Plum niet kent en ook geen toegang heeft tot zijn Facebookpagina, is er dus nu een bundeling van zijn stukjes, zijn debuut in de bellettrie! Het zijn stukjes die hij schreef in de zomer van 2017, en zo heet het boek dan ook: Zomer 2017. Maar de selectie had ook de lente van 2015 of de winter van 2013 als oorsprong kunnen hebben: Plum bereikt met zijn cursiefjes een standvastig hoog niveau, dat zich zeker niet tot de zomer van 2017 beperkt.

(Wat hier volgt is geen recensie van de bundel, want die moet ik nog lezen – wat dus grotendeels een herlezing zal worden –, maar een beschouwing bij Plums stukjes in het algemeen.)

Met zijn stukjes laat Pierre Plum van zijn universum precies datgene zien wat hij bereid is met je te delen. Dat universum valt grosso modo in drie of vier stukken uiteen. Ten eerste zijn er zijn twee biotopen: het landgoed aan de Moervaart, dat herhaaldelijk aan overstroming dreigt ten prooi te vallen, en het appartement, hoog en droog en met uitzicht op het Sint-Lucasinstituut in Gent. Platteland en stad staan hier tegenover elkaar. Dan zijn er de reizen die Plum onderneemt: met zijn Kangoo tuft hij naar nabije bestemmingen zoals Nederland en Frankrijk, terwijl hij in zijn dromen naar door de ouderdom onbereikbaar geworden exotische oorden verlangt. Dan schrijft Plum wat hij daar allemaal zou bezoeken, en wat hij erover leest, en soms leert hij zichzelf zelfs de beginselen aan van de taal die hij daar zou nodig hebben… – maar het blijft bij dagdromen. En ten slotte is er, als laatste onderdeel van het Plumiversum, de bibliotheek. Voortdurend spelen de auteurs mee die Plum aan het lezen is: romanschrijvers, dichters, filosofen. Op de achtergrond, en sourdine, klinkt voortdurend de Marcel Proust genaamde basso continuo.

Over dat alles worden we ten overvloede geïnformeerd: de stand van zaken met de planten en dieren in de tuin, de bezoekjes aan de boekhandel, de strooptochten naar het Nederlandse Hulst om lekkernijen in te slaan (Pierre en Annie zijn notoire gourmands!), de uitstapjes naar de Opaalkust of naar Normandië, een lectuur van een biografie (recent die van Lucebert) of van een filosofisch werkje van Heidegger of Aristoteles.

De geliefde auteurs zijn belangrijke personages in het Plumiversum, maar dat zijn zeker ook de echte mensen die het bevolken. Het zijn er maar weinig. Eigenlijk zijn het er maar twee: echtgenote Annie en de tuinman. Maar dat zijn dan ook hoofdpersonages – naast P.P. zelf natuurlijk. Met z’n drieën vormen ze een harmonieuze driehoek. Vrouwlief Annie vormt Pierres tegenpool. Waar Pierre dromerig is en onhandig en in hoge mate geestelijk, is Annie, zonder daarom koel te zijn, aards en praktisch en lichamelijk. Zij relativeert ’s mans bevlogenheid, houdt hem aan de grond. Zij is het wijze anker zonder hetwelk Plum een dwaze losgeslagen zeppelin zou zijn. De tuinman fungeert als verbindingsfiguur. Aanvankelijk dacht ik dat Plum hem uit zijn mouw had geschud om een extra spanningsboog op te zetten, maar stilaan begon het toch te dagen dat de tuinman wel degelijk bestaat – al zullen bepaalde trekken die hem worden toegedicht wel wat aangedikt zijn. De tuinman verenigt in zich het praktische en het theoretische. Hij weet perfect hoe je een boom of een haag moet snoeien, maar blijkt al evenzeer als zijn werkgevers belezen te zijn en in staat tot intellectuele acrobatieën. Bovendien brengt hij met zijn interesse voor zenboeddhisme het Oosten binnen in dit westerse wereldje – westers in de cultureel-filosofische zin maar ook in de niet al te zeer onderdrukte voorkeur voor welstand en gulzigheid. Eén onevenwicht verstoort de balans in de driehoek: er is – onvermijdelijk – een seksuele wanverhouding. Eén vrouw staat tegenover twee mannen. Annie bewondert de tuinman maar vertrouwt hem ‘nooit helemaal (…) omdat hij ondanks alles een man is zoals alle andere’.

Het interessantste is natuurlijk wat Plum ons niet toont. Hoe down to earth hij ook schrijft over de allergewoonste dingen, ik verlies geen seconde uit het oog dat hij psycholoog is en dus bijzonder goed weet hoe hij in verschuivingen, omissies, tussen de regels kortom, een tweede betekenislaag kan binnensmokkelen waarvan hij weet dat de bon entendeur hem wel zal weten te ontcijferen. Precies deze potentiële meerduidigheid doet deze cursiefjes vér boven de banaliteit uitstijgen waaraan ze, op het eerste gezicht, lijken toe te geven. En dat maakt ook dat de voortdurend geëtaleerde eruditie – Plum is echt wel een omgevallen boekenkast – niet pedant overkomt. Hierbij hanteert hij – soms iets te opzichtig-gratuit – als procedé de confrontatie van hoge en lage cultuur. Bij Pierre Plum is het beslist niet onmogelijk dat in één stukje een observatie van Annie’s keukenspons wordt gekoppeld aan een bedenking bij Heideggers Seinsvergessenheit. (Ik zeg maar wat. Dit voorbeeld haal ik niet uit het boek, maar het had er in kúnnen staan.)

De stukjes lijken louter bucolische natuurobservaties of notities bij de lectuur. Maar in de altijd weifelende beschouwingen sijpelt een wereldbeeld door, een politieke visie. Toch houdt Plum wijselijk afstand: hij spreekt zich zelden expliciet uit. En hij heeft de wijsheid van de ouderdom om het leven, en de kleine dingen waarin het zich manifesteert, op een overwegend positieve, vrolijk makende manier te benaderen.

(Dit stukje is een wederdienst. Pierre Plum bezorgt mij al jaren dagelijks een portie leesvreugde – en daarmee is hij een van de levende bewijzen dat Facebook behalve allerlei ongein toch ook veel goeds teweegbrengt. De gang van zaken is dat dit soort publicaties, behalve in de kleine inner circle van getrouwen, geen weerklank vindt. Daarom beschouw ik het als een plicht er alvast dit stukje over te schrijven. En ja, ik doe het ook om de opdracht die Pierre in mijn exemplaar schreef waard te zijn.)