zaterdag 28 april 2018

parallel 107


(…) toen ik hem vertelde dat ik pas drie dagen geleden van Sri Pada naar de kust was gereisd, en dat ik daar, neet als hij en zijn vrouw, op de top had gestaan bij de voetafdruk van Boeddha – niet als bedevaartganger, maar als een van de velen die tijdens een onweersachtige nacht de zonsopgang tegemoet waren geklommen, een urenlange tocht over de in de rots uitgehakte en gemetselde traptreden, steil als de stand van een ladder tegen een wand. En ik had van deze tocht nog weer een ander verhaal meegenomen, van de vele die over deze berg de ronde doen, en dit verhaal kende Sameera nog niet. Ik kwam immers uit een wereld waarin de Sri Pada bekendstond als Adam’s Peak en op de meeste kaarten uitsluitend onder deze naam te vinden was…

Christoph Ransmayr, Atlas van een bange man, 268

ǁ

De Adam’s Peak was mij zo hardnekkig blijven aanstaren dat ik het niet langer kon uithouden. Deane – ik geloof dat ik op zijn land logeerde – leende me als gids een jonge Tamil die de paden kende, en na het avondeten gingen we met ons tweeën op weg. Het was een lange mars, gestadig heuvelop door de plantages en de jungle; dankzij de koelte van het uur had ik helemaal geen last van vermoeidheid. Ons enige licht kwam van een kwijnende maan die links van ons idioot in de lucht hing. Het laatste gedeelte van de beklimming was een serie in de rotsen uitgehakte treden en tenslotte bereikten we de eigenlijke piek.

Norman Douglas, Terugblik, 91