wolkenfragmenten uit Pierre Plum, Zomer 2017
2799
Rondom mij hangt een spanningsveld
van ideeën, als een wolk die voorbijtrekt en uitregent. (70)
2800
De zoon van de architect die de
fameuze wolkenkrabber bouwde waarlangs ik zo dikwijls fietste. (113)
2801
We waren gisterenmorgen vertrokken
bij heldere hemel voor een fietstocht langs de Moervaart, en ineens reden wij
in de schaduw van een immense wolkenhemel. (122)
2802
Ik zag de zon met een koksmuts aan
die doorheen de wolken verwaterde sla in een bedje aan het bakken was. (122)
2803
Ik heb het opgezocht, en als de
hemel zonder wolken is en de ijsvogel tegen de azuurblauwe hemel op onze
speciaal voor hem opgerichte tak over het water van de Moervaart spiedt, kan ik
er mij Griekse meisjes bij voorstellen die zich in de weide hier rechtover
hartstochtelijk aan een balspel overleveren. (125)
2804
(…) in het zwarte
zwerk / vlekken bleekmiddel / het skelet kraakt / een aangebrande wolk /
een blaar een sudderlap / aan de slapen / druif van droefenis (…) (Plum
citeert Lucebert, 159)
2805
‘Het is,’ zegt ze, ‘zoals met de wolken
aan de hemel in Moerbeke-Waas, ze zijn continu aanwezig, maar je bent ze
vergeten.’ ‘Een beetje als met het Zijn van
Heidegger,’ vul ik dankbaar aan, uiteindelijk de basis voor elk denken en
spreken maar zelden expliciet aanwezig. Op Heidegger knapt Annie gewoonlijk af,
ze praat liever over schapen en meeuwen. Wolken gaan al de metafysische
richting uit, nauwelijks bespreekbaar, maar hier op het eiland toch al een paar
keer. (169)
2806
Niemand die er iets van zei. Kleine
wolkjes die vlug voorbijtrokken, mijn woorden. (169)