25 oktober 2005
ACHTERFLAP
Het is me, bij mijn weten, twee keer gelukt om met een quote
uit een recensie op de achterflap van een boek te komen. Het waren boeken van
Paul Mennes en J.M.H. Berckmans – de een is intussen al wat meer vergeten dan
de andere, dat hebben mijn quotes niet kunnen verhinderen. Nu ja. Toen streelde
het mijn ego maar nu stemt het meewarig. Het heeft iets parasitairs al bij al,
zo’n achterflapquote. Je naam staat daar te verbleken op iets wat zelf tot
verbleken is voorbestemd. Ik ben al blij, eigenlijk, dat ik het er op een wat
slinkse manier op had aangelegd. Ik kénde de kneep namelijk, had al genoeg
recensies geschreven om op een bepaald punt, zo ongeveer ter hoogte van de
conclusie en in elk geval in de laatste alinea (vaak de enige die wordt
gelezen), aan te voelen dat het achterflapquotemoment was aangebroken. Daar
aangekomen, voelde je: hier moet ik quasi achteloos de zin laten slingeren die
ik uiteraard zodanig spitant formuleer dat hij kans maakt om op de achterflap
van een eventuele volgende druk te belanden. Of van het volgende boek van die
auteur als het niet tot een tweede druk komt. ‘Berckmans lezen is vuurwerk.’
Dat soort algemeenheden. Of: ‘Wie later iets van het godvergeten einde van de
twintigste eeuw zal willen weten, kan bij Mennes terecht.’ (Ik citeer uit het
hoofd want ik vind de boekjes waar die quotes op de achterflap staan niet
terug.) Dat staat wel, hé, zo’n ronkende loftuiting waar je nooit, of dan toch
maar enkel in een soort van overmoedig enthousiasme, achter hebt gestaan? En
dan je naam erbij, die samen met die boekjes verbleekt… Het is een les in
bescheidenheid, de auteur te zijn van twee half oprechte achterflapquotes.
Achterplat van J.M.H. Berckmans, Bericht uit Klein Konstantinopel (1996) |