wolkenfragmenten uit Christoph Ransmayr, Atlas van een bange man
2726
De ligging van het terras op een heuvel met
weids uitzicht op de lichtjes van stad en hemel, had meer dan honderd gasten en
waarnemers aangetrokken, die al aan het einde van de middag waren begonnen hun
telescopen, statieven en camera’s op te bouwen tussen de automuren en die aan
de ronde terrastafels onder het genot van wijn, bier en vruchtensapjes de kans
afwogen dat de wisselende bewolking van deze dag het schouwspel zou
verhullen, en zich bogen over de vraag of een tijdig, nu nog haalbaar, opbreken
richting wolkenarm woestijngebied op dit moment niet strikt geboden was.
Hoe traag verstreek bij zulke gesprekken de tijd.
Maar toen het begon te schemeren, donker
werd, nacht werd, en alle wolken verdwenen, alsof ze aan koorden werden
weggetrokken, en zo ruim baan maakten voor de komeet, de sterrenhemel en de nog
schaduwloze maan, toen begon de tijd sneller te stromen. (31-32)
Een laagstaande zon brak door wolkenbanken,
waarvan de randen plotseling gingen gloeien, in brand stonden. (43)
2727
(...) rivierbossen, waarin
een labyrint van oude Donau-armen, uitgestrekte rietmeren en door bloeiend
struikgewas omzoomde poelen, het spiegelbeeld van avondlijke wolkentorens
weerkaatste naar de hemel. (50)
2728
De vogelwacht was deze ochtend vertrokken
vanaf de broedkolonie op Taiaroa Head om nestplaatsen in kaart te brengen en
had mij, een strandwandelaar, opgepikt tijdens een wolkbreuk en
aangeboden me mee te nemen tot aan Broad Bay. (55)
2729
Op heldere dagen moesten in het noordoosten
ook de bergkammen van het eiland Amorgos te zien zijn, maar op deze
augustusavond vloeiden daar slechts nevelsluiers, water en een wolkeloze
hemel ineen tot een bleekblauwe leegte. (78)
2730
Toen de zon de horizon naderde en daarbij
glans en vorm prijsgaf en uiteindelijk als een rode ellips wegzonk in
loodgrijze nevel, begon uit een onbestemde verte, aanvankelijk nauwelijks
hoorbaar, maar daarna luider en duidelijker, iets te brommen, iets te dreunen,
dat evenzeer het lawaai van een of meer vaartuigen op het water of voertuigen
op het land had kunnen zijn, als dat van een eskader vliegtuigen ergens heel
hoog in de wolkeloze avondlucht. (79)
2731
Het was een zwaarbewolkte
zomernamiddag op het bergachtige Islá Robinsón Crusoe, het enige bewoonde van
de drie eilanden van de Juan Fernández-archipel in de Stille Oceaan, zes- tot
zevenhonderd kilometer ten westen van het Zuid-Amerikaanse vasteland. (91)
2732
Vanwege de bijna loodrecht oprijzende, door
oerwoud overwoekerde rotswanden boven San Juan Bautista, vanwege de
stormachtige winden en de wervelingen van wolken boven onneembare
bergtoppen was dit een voor de hand liggende kunstgreep. (93)
2733
En dus wees de rustplaats, toen de man in
overall de brokstukken eindelijk weer had samengevoegd, als een boot in de
branding met het hoofdeinde naar de wolkenomkranste bergtoppen, het
voeteinde wees..., nee, zette zich schrap tegen de aanrollende,
allesomvattende, alles verslindende zee. (95)
2734
Tijdens onze sluipvaart hadden we
bultrugstieren gezien die met enkele slagen van hun staartvin hun hele enorme
massa uit het water katapulteerden, om dan één ogenblik in volle omvang boven
de golven te zweven, en voor de witte wolkenvuisten vande
tropenhemel te schuiven, voor ze in een
explosie van sneeuwachtig schuim en scheurende watergordijnen weer
terugstortten in zee. (101)
2735
Merkwaardig hoe kalmerend, hoe rustig in
contrast met zo veel donker, zo veel beweging onder mij, deze hoge hemel kon
zijn, deze wolkentorens, het onbereikbare blauw. (102)
2736
Toen doorbrak ze de zeespiegel, blies haar
adem naar de wolken, mijn wereld in, een glinsterend fontein, en wendde
zich, nog voor de gecondenseerde lucht uit haar loodzware longen was verwaaid
als een watersluier, weer de diepte in, achter haar zuigeling aan, die alweer
op weg was naar de zeebodem. (103)
2737
(...) door met oerwoud
begroeide steile rotswanden (apenland!) te beschermen tegen instortingsgevaar
bij wolkbreuken middels het aanleggen van afwateringskanalen (...)
(106)
2738
Nee, gesteld voor de keuze tussen enerzijds
een leven te midden van de wolkenkrabbers en de hutten van karton en
golfplaten in de favela’s, en anderzijds hier, zo ver weg, zou de fazendero nu
geen moment meer aarzelen om voor de Floresta te kiezen. (107)
2739
(...) de zonen poseerden
in witte overhemden, met brede open kragen, met op de achtergrond de wolkenkrabbers
van Sao Paulo. (107-108)
2740
Het was een wolkeloze dag en volgens
het weerbericht zou het heet gaan worden, en zou er een zwakke westenwind gaan
opsteken, met een kleine kans op onweer. (117)
2741
Bovendien was het weliswaar een
stormachtige dag, maar op het moment dat ik besloot voor de route door de
bergen te kiezen was het nog niet bewolkt. (124)
2742
Hem was het via Duitsland, Frankrijk en
Spanje gelukt om naar de Verenigde Staten te vluchten, waar hij als parachutist
bij de Air Force meer dan tweeduizend keer uit dewolken sprong (…) (129)
2743
Maar aan het einde van de regentijd dook
het land weer op, alsof een cyclische terugkerende tektonische kracht
vaarrouters weer terugveranderde in straten en wegen, en weiden en akkers zich
uit een door moerassige oevers ingeraamde wolkenspiegel weer schrap
lieten zetten tegen de hemel. (135)
2744
Maar onder de hoge wolkengebergten
van de regentijd vormt de hoge waterstand van de Mekong een stuw voor de Tonle
Sap (…) (136)
2745
Die rivier ontspringt in door moessonwolken
versluierde oerwouden en ruist dan verder over dijken en waterkeringen (…) (136)
2746
Een rivier die eerst lijkt terug te keren
naar zijn bronnen, maar uiteindelijk toch bij zinnen lijkt te komen en alsnog
weer zijn uitmonding in de zee tegemoet gaat stromen, dat bracht het gesprek
tijdens onze conversaties op het Tonle Sapmeer vanzelf ook op andere
terugstromende bewegingen die in schijnbare tegenspraak lijken met natuurwetten
en logica – zoals een in de wolken terugruisende onweersregen, zoals
wegen die terugvoeren naar de oorsprong van de tijd, terugwegen naar de
kindertijd. (137)
2748
Wat voorbij deze horizon lag, waarboven wolkenbanden
van een bleekblauwe oktoberhemel voorbij deinden, was niet te zien. (163)
2749
Alleen de bovenste verdiepingen van de
hoogste bankgebouwen staken nog, omfladderd door ongewoon stille meeuwenzwermen
uit de nabije haven, uit boven de diepe schaduw, die op dit uur al over beide
zijden van de straat was gevallen, onder een door veertjeswolken
gestreepte hemel. (164)
2750
Zo snel als betonvloeren hier overwoekerd
raakten, wanneer ze uitsluitend nog werden bespeeld door licht, schaduw, regen
en wolkbreuken. (175)
2751
De stuurman van de watertaxi die mij op
deze nagenoeg wolkeloze februaridag, met een zwak briesje, samen met de
andere passagiers (…) van Péreybère naar de eilandhoofdstad Port Louis zou
brengen, viste het zwemvest met een bootshaak uit de drijvende puinhoop die de
cycloon een week eerder had achtergelaten. (182)
2752
Hoog in de Rijksdagkoepel, hemelhoog
daarboven, tekende zich nu, op een soort rondomlopend platform of loopbrug, een
aantal minuscule zwarte gestalten af tegen de grijze wolkenhemel. (194)
2753
De hemel was zandkleurig, de wolken
waren zandkleurig en zelfs de Rode Zee had de kleur van zand (…) (200)
2754
Ik stond voor het raam van een hotelkamer
op de negentiende verdieping en had zojuist het symbool van de stad, de
kostelijk glanzende mossel van het Operahuis, bekeken door mijn verrekijker,
was vervolgend gezwenkt naar de felverlichte wolkenkrabbers, de glazen
torens van banken, handelshuizen en verzekeringsmaatschappijen, waar de
boogbrug op af leek te springen, over de baai heen – toen mij dit klimmende
lichtje opviel. (208)
2755
(…) de verlichte wolkenkrabbers,
vijftig, zestig, tachtig verdiepingen hoog, doofden uit, eerst de onderste
verdiepingen, daarna schoof de duisternis op naar boven, tot ook de penthouses
in het donker waren, de restaurants en de panoramaterrassen op de bovenste
verdiepingen, en zelfs het struikgewas van de antennes dat de hoogste daken had
overwoekerd. (210)
2756
En nu, tijdens deze zeldzaam wolkenvrije
zomerweken, vele jaren na de afronding van mijn vertelling, en meer dan een
eeuw na de martelende dagmarsen en hondensledetochten van míjn poolexpeditie,
zetten de helikopterpiloten van de Kapitan Dranitsyn ons al naargelang de
windomstandigheden af op een van de eilanden, die destijds door de keizerlijke
landmeters bij temperaturen van veertig tot vijftig graden Celsius onder nul in
kaart waren gebracht (…) (214)
2757
In het drukke, veelstemmige en veeltalige
gedrang van de steegjes in deze marktkramenstad, die zich uitstrekte tot de
hoogste rangen van de stadiontribunes, overgroeid met struikgewas en bedekt
door sluierwolken, schonk vrijwel niemand enige aandacht aan zijn
gebrul. (223)
2758
Het was een drukkend warme decemberavond en
uit paarse wolkenbergen plensden keer op keer nieuwe stortbuien, waar
zelfs de kleding in de rugzak binnen een paar seconden volkomen doorweekt van
kon raken. (234)
2759
Terwijl de mangroven aan beide zijden van
de loopbrug in zwarte muren begonnen te veranderen, schemerden voor mij uit nog
wolkenbanken in een bleek roodpaars, tot eindelijk een kil wit schijnsel
boven de boomkronen uitsteen – neonlicht: daar moesten strand en hotel liggen. (234-235)
2760
Op een open plek in het mangrovewoud stond
een platform op palen, door een dak van golfplaten beschut tegen de wolkbreuken,
en vandaar liepen enige plankenwegen de nacht in. (235)
2761
Keer op keer verdween het vissersmeisje
achter slierten rook, afkomstig van een reeks ghats die achter haar rug oprezen uit het water, stenen platforms
met brandstapels, waarop onder de wolkeloze lentehemel lijken lagen te
verkolen. (243)
2762
Toen de bus stopte voor het reclamebord en
de chauffeur en zijn bijrijder begonnen al onze bagage stuk voor stuk uit te
laden en in een lange rij uit te stallen op het asfalt, dat na een wolkbreuk
spiegelde van de plassen, leek het heel goed mogelijk dat juist in je eigen
rugzak, je eigen koffer, smokkelwaar zat, die na het passeren van de grens weer
even onopvallend zou worden verwijderd als deze ergens voor het vertrek, op het
rumoerige busstation of bij een stop onderweg, tussen T-shirts, sarongs,
slaapzakken en pocketboeken was geschoven – als een dodelijk koekoeksei. (246-247)
2763
De vaas beeldde de wereld uit – aan de voet
klotsten de diepblauwe golven van de zee omhoog, en de rand was beschilderd met
een reeks door wolken omkranste en door wolken verhulde
bergtoppen. (255)
2764
Toen een langgerekte wolkenbank de
zon voor een kwartier, twintig minuten verborg, vertraagde het tempo van dit
verdwijnen in die mate, dat de schoonschrijvers op zoek naar lege vlakken van
eiland naar eiland schreden – en uiteindelijk uit elkaar gingen. (261)
2765
De op het eilandje achtergebleven man legde
na het vertrek van de beide anderen zijn bamboestok terzijde, nam zijn boek
weer ter hand, en las tot de wolkenbank de zon weer vrijliet en het ene
teken na het andere verdween. (261)
2766
Tijdens bijzonder stoffige weken beschoten
artilleriekanonnen en raketwerpers de wolken boven de stad met
zilverjodide om een reinigende wolkbreuk af te dwingen. Was de aanval
van de wolkenkrijgers, de medewerkers van de Dienst voor
Weerbeïnvloeding, succesvol, dan stortte er vaak een dermate heftige zondvloed
naar beneden, dat hele straten onder water liepen, en dan schreef de kalligraaf
niet met spons of penseel, maar trok hij zijn tekens met een stok in de modder.
(262)
2767
Kinderen lieten ballen en hoepels over het
glanzende, weke, nooit geziene land rollen, toen Sameera aan de horizon iets
donkers had zien opdoemen, iets als een kust die oprees uit de zee, nee: iets
als een donkere wolkenband. (266)
2768
Boeddha, zo heette het, had op de top een
voetafdruk achtergelaten, nu gevat in kostbaarheden, en zou tijdens zijn
afdaling de dauw uit de wolken hebben meegenomen, om het leven van de
mensen in het droge jaargetijde te verfrissen, glinsterende dauw, die
uiteindelijk veranderde in de blauwe saffieren, de robijnen en de maanstenen
die in de mijnen bij Ratnapura nog steeds werden opgedolven… (267-268)
2769
Wat een stilte had er niet geheerst toen
hij bij zijn eerste tocht het doel had bereikt, het klooster was nagenoeg
verlaten, de bergtop ging schuil in de wolken en de zonsopgang was niet
meer dan een bleke gloed in langs drijvende nevelslierten. Nu was de hemel
echter helder, het wolkendek slechts een witte golvende vlakte in de
diepte en de koude lucht was vervuld van stemmen, getrommel, gebeden en
klokslagen – iedereen die arriveerde mocht op de klok slaan, het aantal slagen
werd afgemeten aan het aantal beklimmingen tot nu toe – en dan… dan was de zon
over de bergtop heen geklommen en had de reusachtige schaduw van de Sri Pada
over het wolkendek in de diepte heen geworpen als de wijzer van een
gigantische zonnewijzer. (271)
2770
De blik gericht op het door twee lampjes
slechts zwak verlichte schip met zijn gouden schemering, stonden of knielden de
bidders voor het afgesloten hek en ze omklemden de tralies alsof de avondlijke
weidsheid in hun rug, de traag voorbij zeilende wolken, de hele stad,
die gezien vanaf het hooggelegen kerkportaal in een blauwgrauwe diepte lag –
allemaal deel uitmaakten van een getraliede wereld, terwijl het afgesloten
halfdonker, waarin zij hun gebeden, liederen en litanieën prevelden en zongen,
de wereld van de vrijheid was, fonkelend van kostbaarheden, een oneindige
ruimte. (273)
2771
Aan de zuchten van verrukking en de ‘aaahs’
en de ‘ooohs’, waarmee de beelden werden begroet van de witte schuimkoppen van
de branding, de zwarte stranden van lavazand, omzoomd door koningspalmen, of
van de stapelwolken in het avondrood boven vierduizend meter hoge
vulkanen, viel echter niet af te horen of ze nu van een bezoeker of van een
bewoner afkomstig waren. (276)
2772
(…) schepen die op hun
zij in het zwarte water lagen, met kanonnen die naar de wolkeloze
herfsthemel wezen of naar de zeebodem, onderzeeboten die als gestrande
walvissen tussen de rotsen lagen (…) (281)
2773
De regen was opgehouden, de wolken
joegen verder (…) (287)
2774
De glasfiberplaat, broos geworden door
jaren van hitte en wolkbreuken, had de val wel enigszins gebroken, maar
was daarbij versplinterd. (291)
2775
Het vuur sprong al over op de Standard
Chartered Bank, op de Citibank, het Hopewell Centre, de Wan Chai Tower en
uiteindelijk zelfs op de zijdezacht glinsterende wolkenkrabber van de
Bank of America. (302)
2776
Hoewel we het vuur van heel dichtbij zagen
overspringen van toren op toren, was nauwelijks te zien dat die brandende wolkenkrabbers
slechts maquettes waren van spaanplaat en zijdepapier (…) (302)
2777
(…) wanneer er weer een
papieren wolkenkrabber opging in vlammen, brandde het applaus los en
klonk er gejubel over het spiegelgladde water van de baai. (303)
2778
We zaten aan ons bamboetafeltje op het
achterdek en zagen hoe brandende wolkenkrabbers, paleizen van
zijdepapier, openbarstende burchten van macht en van een ten hemel schreiende
rijkdom, in rook opgingen en zonken, terwijl onze jonk ongedeerd boven de
diepte zweefde. (305)
2779
De onderste rand van deze pan lag zo dicht
bij de branding dat deze telkens weer besneeuwd raakte met schuimvlokken,
terwijl de bovenste rand van de krater hoog boven de branding verdween in
voorbij jagende wolkenslierten. (310)
2780
Het vee kon, wanneer een wolkbreuk
de kust verduisterde, de regen van de zwarte rotsen likken of de snel
wegsijpelende poelen leegdrinken, maar daarmee kon de kudde zijn dorst niet
lessen. (312)
2781
En op enige afstand van deze fundamenten,
die als de afdruk van drie boten in het gras lagen, dicht tegen de plek waar de
kust steil afbrak, zag ik een verwoest, door droog gras en guaves overwoekerd
platform, en tussen reusachtige brokstukken een moai, verminkt door zoute
winden, korstmossen en de wolkbreuken van eeuwen. (318)
2782
Alsof hij slechts het voorbeeld van de
teleurgestelde goden was gevolgd en zich had afgewend van de mensen en hun
eiland om zich eindelijk te richten op de weidsheid van de Stille Oceaan, en de
wolken en de sterrenbeelden aan de hemel, wees deze moai, waarvan de
afgeslagen op zijn gezicht liggende kop nog steeds in dezelfde richting lag als
het neergestorte lijf, over de zwarte klippen heen richting zee. (318)
2783
We hadden uit de wolken neerzakkende
steile hellingen beklommen, waar vele duizenden gebedsvlaggetjes op wapperden,
gerangschikt in driehoekige velden. (327)
2784
Van bovenaf bezien, vanuit de baan van een
demon die opsteeg uit zee en weer terugstortte in zee, moest het lichtgevende
zwembad wel een stuk blauwe wolkeloze hemel lijken (…) (331)
2785
Nu dreven spiegelbeelden van wolkengebergten,
waaruit zojuist nog een zondvloedachtige regen was neergesuisd, even
onverschillig jegens olifanten als jegens mensen en hun werken, over het
donkerder en donkerder wordende meer. (335-336)
2786
Wolkbreuken,
stormvloeden, dijkdoorbraken: in de laatste dagen waren meer dan
zeventigduizend daklozen geteld en tweeëntwintig dijkdoorbraken, waaronder ook
een paar eeuwenoude dammen van de stuwmeren van de Singalese koningen. (338)
2787
Langs de wegen stonden flamingo’s
opgesteld, als een roze parade, slangen zochten hun toevlucht in de huizen, en
wanneer de regen even ophield en een flets zonnetje door de wolkengebergten
heen begon te schijnen, lagen de krokodillen als gestrande boomstamkano’s op de
kruinen van de dijken die tot dan toe stand hadden gehouden tegen de
overstromingen. (338)
2788
Tijdens de rit van Colombo naar de streek
van Lahugala en Pothuvil hadden druipnatte militairen ons opgewacht bij talloze
met camouflagenetten behangen controleposten, om ons met onze armen in de lucht
te laten wachten, midden in een wolkbreuk, terwijl zij in hun optrekjes
onze papieren gingen controleren en troepen hoelmans, een apensoort die als
incarnatie van de god Hanuman wordt beschouwd, ons vanuit de boomtoppen zaten
te vervloeken. (339)
2789
Verdwenen was de glanzende Alpenketen in
het zuiden, waren de boerderijen die op de heuvels troonden, verdwenen was ook
de diepblauwe winterhemel, waar vloten wolken doorheen zeilden. (341)
2790
Toen in de loop van de ochtend hoog boven
de voorbij jagende wolken een zonbeschenen gletsjer was opgedoemd als
een zwevende ijsberg, hadden we het kamp verlaten en waren we op weg gegaan. (348)
2791
Mijn vriend was na een uur uit zicht
geraakt, af en toe verscheen hij hoog tegen de hellingen als steeds kleiner
wordende gestalte, verdween uiteindelijk in de wolken. (348)