donderdag 19 april 2018

wolken 2726-2791


wolkenfragmenten uit Christoph Ransmayr, Atlas van een bange man

2726
De ligging van het terras op een heuvel met weids uitzicht op de lichtjes van stad en hemel, had meer dan honderd gasten en waarnemers aangetrokken, die al aan het einde van de middag waren begonnen hun telescopen, statieven en camera’s op te bouwen tussen de automuren en die aan de ronde terrastafels onder het genot van wijn, bier en vruchtensapjes de kans afwogen dat de wisselende bewolking van deze dag het schouwspel zou verhullen, en zich bogen over de vraag of een tijdig, nu nog haalbaar, opbreken richting wolkenarm woestijngebied op dit moment niet strikt geboden was. Hoe traag verstreek bij zulke gesprekken de tijd.
Maar toen het begon te schemeren, donker werd, nacht werd, en alle wolken verdwenen, alsof ze aan koorden werden weggetrokken, en zo ruim baan maakten voor de komeet, de sterrenhemel en de nog schaduwloze maan, toen begon de tijd sneller te stromen. (31-32)
Een laagstaande zon brak door wolkenbanken, waarvan de randen plotseling gingen gloeien, in brand stonden. (43)

2727
(...) rivierbossen, waarin een labyrint van oude Donau-armen, uitgestrekte rietmeren en door bloeiend struikgewas omzoomde poelen, het spiegelbeeld van avondlijke wolkentorens weerkaatste naar de hemel. (50)

2728
De vogelwacht was deze ochtend vertrokken vanaf de broedkolonie op Taiaroa Head om nestplaatsen in kaart te brengen en had mij, een strandwandelaar, opgepikt tijdens een wolkbreuk en aangeboden me mee te nemen tot aan Broad Bay. (55)

2729
Op heldere dagen moesten in het noordoosten ook de bergkammen van het eiland Amorgos te zien zijn, maar op deze augustusavond vloeiden daar slechts nevelsluiers, water en een wolkeloze hemel ineen tot een bleekblauwe leegte. (78)

2730
Toen de zon de horizon naderde en daarbij glans en vorm prijsgaf en uiteindelijk als een rode ellips wegzonk in loodgrijze nevel, begon uit een onbestemde verte, aanvankelijk nauwelijks hoorbaar, maar daarna luider en duidelijker, iets te brommen, iets te dreunen, dat evenzeer het lawaai van een of meer vaartuigen op het water of voertuigen op het land had kunnen zijn, als dat van een eskader vliegtuigen ergens heel hoog in de wolkeloze avondlucht. (79)

2731
Het was een zwaarbewolkte zomernamiddag op het bergachtige Islá Robinsón Crusoe, het enige bewoonde van de drie eilanden van de Juan Fernández-archipel in de Stille Oceaan, zes- tot zevenhonderd kilometer ten westen van het Zuid-Amerikaanse vasteland. (91)

2732
Vanwege de bijna loodrecht oprijzende, door oerwoud overwoekerde rotswanden boven San Juan Bautista, vanwege de stormachtige winden en de wervelingen van wolken boven onneembare bergtoppen was dit een voor de hand liggende kunstgreep. (93)

2733
En dus wees de rustplaats, toen de man in overall de brokstukken eindelijk weer had samengevoegd, als een boot in de branding met het hoofdeinde naar de wolkenomkranste bergtoppen, het voeteinde wees..., nee, zette zich schrap tegen de aanrollende, allesomvattende, alles verslindende zee. (95)

2734
Tijdens onze sluipvaart hadden we bultrugstieren gezien die met enkele slagen van hun staartvin hun hele enorme massa uit het water katapulteerden, om dan één ogenblik in volle omvang boven de golven te zweven, en voor de witte wolkenvuisten vande tropenhemel  te schuiven, voor ze in een explosie van sneeuwachtig schuim en scheurende watergordijnen weer terugstortten in zee. (101)

2735
Merkwaardig hoe kalmerend, hoe rustig in contrast met zo veel donker, zo veel beweging onder mij, deze hoge hemel kon zijn, deze wolkentorens, het onbereikbare blauw. (102)

2736
Toen doorbrak ze de zeespiegel, blies haar adem naar de wolken, mijn wereld in, een glinsterend fontein, en wendde zich, nog voor de gecondenseerde lucht uit haar loodzware longen was verwaaid als een watersluier, weer de diepte in, achter haar zuigeling aan, die alweer op weg was naar de zeebodem. (103)

2737
(...) door met oerwoud begroeide steile rotswanden (apenland!) te beschermen tegen instortingsgevaar bij wolkbreuken middels het aanleggen van afwateringskanalen (...) (106)

2738
Nee, gesteld voor de keuze tussen enerzijds een leven te midden van de wolkenkrabbers en de hutten van karton en golfplaten in de favela’s, en anderzijds hier, zo ver weg, zou de fazendero nu geen moment meer aarzelen om voor de Floresta te kiezen. (107)

2739
(...) de zonen poseerden in witte overhemden, met brede open kragen, met op de achtergrond de wolkenkrabbers van Sao Paulo. (107-108)

2740
Het was een wolkeloze dag en volgens het weerbericht zou het heet gaan worden, en zou er een zwakke westenwind gaan opsteken, met een kleine kans op onweer. (117)

2741
Bovendien was het weliswaar een stormachtige dag, maar op het moment dat ik besloot voor de route door de bergen te kiezen was het nog niet bewolkt. (124)

2742
Hem was het via Duitsland, Frankrijk en Spanje gelukt om naar de Verenigde Staten te vluchten, waar hij als parachutist bij de Air Force meer dan tweeduizend keer uit dewolken sprong (…) (129)

2743
Maar aan het einde van de regentijd dook het land weer op, alsof een cyclische terugkerende tektonische kracht vaarrouters weer terugveranderde in straten en wegen, en weiden en akkers zich uit een door moerassige oevers ingeraamde wolkenspiegel weer schrap lieten zetten tegen de hemel. (135)

2744
Maar onder de hoge wolkengebergten van de regentijd vormt de hoge waterstand van de Mekong een stuw voor de Tonle Sap (…) (136)

2745
Die rivier ontspringt in door moessonwolken versluierde oerwouden en ruist dan verder over dijken en waterkeringen (…) (136)

2746
Een rivier die eerst lijkt terug te keren naar zijn bronnen, maar uiteindelijk toch bij zinnen lijkt te komen en alsnog weer zijn uitmonding in de zee tegemoet gaat stromen, dat bracht het gesprek tijdens onze conversaties op het Tonle Sapmeer vanzelf ook op andere terugstromende bewegingen die in schijnbare tegenspraak lijken met natuurwetten en logica – zoals een in de wolken terugruisende onweersregen, zoals wegen die terugvoeren naar de oorsprong van de tijd, terugwegen naar de kindertijd. (137)

2748
Wat voorbij deze horizon lag, waarboven wolkenbanden van een bleekblauwe oktoberhemel voorbij deinden, was niet te zien. (163)

2749
Alleen de bovenste verdiepingen van de hoogste bankgebouwen staken nog, omfladderd door ongewoon stille meeuwenzwermen uit de nabije haven, uit boven de diepe schaduw, die op dit uur al over beide zijden van de straat was gevallen, onder een door veertjeswolken gestreepte hemel. (164)

2750
Zo snel als betonvloeren hier overwoekerd raakten, wanneer ze uitsluitend nog werden bespeeld door licht, schaduw, regen en wolkbreuken. (175)

2751
De stuurman van de watertaxi die mij op deze nagenoeg wolkeloze februaridag, met een zwak briesje, samen met de andere passagiers (…) van Péreybère naar de eilandhoofdstad Port Louis zou brengen, viste het zwemvest met een bootshaak uit de drijvende puinhoop die de cycloon een week eerder had achtergelaten. (182)

2752
Hoog in de Rijksdagkoepel, hemelhoog daarboven, tekende zich nu, op een soort rondomlopend platform of loopbrug, een aantal minuscule zwarte gestalten af tegen de grijze wolkenhemel. (194)

2753
De hemel was zandkleurig, de wolken waren zandkleurig en zelfs de Rode Zee had de kleur van zand (…) (200)

2754
Ik stond voor het raam van een hotelkamer op de negentiende verdieping en had zojuist het symbool van de stad, de kostelijk glanzende mossel van het Operahuis, bekeken door mijn verrekijker, was vervolgend gezwenkt naar de felverlichte wolkenkrabbers, de glazen torens van banken, handelshuizen en verzekeringsmaatschappijen, waar de boogbrug op af leek te springen, over de baai heen – toen mij dit klimmende lichtje opviel. (208)

2755
(…) de verlichte wolkenkrabbers, vijftig, zestig, tachtig verdiepingen hoog, doofden uit, eerst de onderste verdiepingen, daarna schoof de duisternis op naar boven, tot ook de penthouses in het donker waren, de restaurants en de panoramaterrassen op de bovenste verdiepingen, en zelfs het struikgewas van de antennes dat de hoogste daken had overwoekerd. (210)

2756
En nu, tijdens deze zeldzaam wolkenvrije zomerweken, vele jaren na de afronding van mijn vertelling, en meer dan een eeuw na de martelende dagmarsen en hondensledetochten van míjn poolexpeditie, zetten de helikopterpiloten van de Kapitan Dranitsyn ons al naargelang de windomstandigheden af op een van de eilanden, die destijds door de keizerlijke landmeters bij temperaturen van veertig tot vijftig graden Celsius onder nul in kaart waren gebracht (…) (214)

2757
In het drukke, veelstemmige en veeltalige gedrang van de steegjes in deze marktkramenstad, die zich uitstrekte tot de hoogste rangen van de stadiontribunes, overgroeid met struikgewas en bedekt door sluierwolken, schonk vrijwel niemand enige aandacht aan zijn gebrul. (223)

2758
Het was een drukkend warme decemberavond en uit paarse wolkenbergen plensden keer op keer nieuwe stortbuien, waar zelfs de kleding in de rugzak binnen een paar seconden volkomen doorweekt van kon raken. (234)

2759
Terwijl de mangroven aan beide zijden van de loopbrug in zwarte muren begonnen te veranderen, schemerden voor mij uit nog wolkenbanken in een bleek roodpaars, tot eindelijk een kil wit schijnsel boven de boomkronen uitsteen – neonlicht: daar moesten strand en hotel liggen. (234-235)

2760
Op een open plek in het mangrovewoud stond een platform op palen, door een dak van golfplaten beschut tegen de wolkbreuken, en vandaar liepen enige plankenwegen de nacht in. (235)

2761
Keer op keer verdween het vissersmeisje achter slierten rook, afkomstig van een reeks ghats die achter haar rug oprezen uit het water, stenen platforms met brandstapels, waarop onder de wolkeloze lentehemel lijken lagen te verkolen. (243)

2762
Toen de bus stopte voor het reclamebord en de chauffeur en zijn bijrijder begonnen al onze bagage stuk voor stuk uit te laden en in een lange rij uit te stallen op het asfalt, dat na een wolkbreuk spiegelde van de plassen, leek het heel goed mogelijk dat juist in je eigen rugzak, je eigen koffer, smokkelwaar zat, die na het passeren van de grens weer even onopvallend zou worden verwijderd als deze ergens voor het vertrek, op het rumoerige busstation of bij een stop onderweg, tussen T-shirts, sarongs, slaapzakken en pocketboeken was geschoven – als een dodelijk koekoeksei. (246-247)

2763
De vaas beeldde de wereld uit – aan de voet klotsten de diepblauwe golven van de zee omhoog, en de rand was beschilderd met een reeks door wolken omkranste en door wolken verhulde bergtoppen. (255)

2764
Toen een langgerekte wolkenbank de zon voor een kwartier, twintig minuten verborg, vertraagde het tempo van dit verdwijnen in die mate, dat de schoonschrijvers op zoek naar lege vlakken van eiland naar eiland schreden – en uiteindelijk uit elkaar gingen. (261)

2765
De op het eilandje achtergebleven man legde na het vertrek van de beide anderen zijn bamboestok terzijde, nam zijn boek weer ter hand, en las tot de wolkenbank de zon weer vrijliet en het ene teken na het andere verdween. (261)

2766
Tijdens bijzonder stoffige weken beschoten artilleriekanonnen en raketwerpers de wolken boven de stad met zilverjodide om een reinigende wolkbreuk af te dwingen. Was de aanval van de wolkenkrijgers, de medewerkers van de Dienst voor Weerbeïnvloeding, succesvol, dan stortte er vaak een dermate heftige zondvloed naar beneden, dat hele straten onder water liepen, en dan schreef de kalligraaf niet met spons of penseel, maar trok hij zijn tekens met een stok in de modder. (262)

2767
Kinderen lieten ballen en hoepels over het glanzende, weke, nooit geziene land rollen, toen Sameera aan de horizon iets donkers had zien opdoemen, iets als een kust die oprees uit de zee, nee: iets als een donkere wolkenband. (266)

2768
Boeddha, zo heette het, had op de top een voetafdruk achtergelaten, nu gevat in kostbaarheden, en zou tijdens zijn afdaling de dauw uit de wolken hebben meegenomen, om het leven van de mensen in het droge jaargetijde te verfrissen, glinsterende dauw, die uiteindelijk veranderde in de blauwe saffieren, de robijnen en de maanstenen die in de mijnen bij Ratnapura nog steeds werden opgedolven… (267-268)

2769
Wat een stilte had er niet geheerst toen hij bij zijn eerste tocht het doel had bereikt, het klooster was nagenoeg verlaten, de bergtop ging schuil in de wolken en de zonsopgang was niet meer dan een bleke gloed in langs drijvende nevelslierten. Nu was de hemel echter helder, het wolkendek slechts een witte golvende vlakte in de diepte en de koude lucht was vervuld van stemmen, getrommel, gebeden en klokslagen – iedereen die arriveerde mocht op de klok slaan, het aantal slagen werd afgemeten aan het aantal beklimmingen tot nu toe – en dan… dan was de zon over de bergtop heen geklommen en had de reusachtige schaduw van de Sri Pada over het wolkendek in de diepte heen geworpen als de wijzer van een gigantische zonnewijzer. (271)

2770
De blik gericht op het door twee lampjes slechts zwak verlichte schip met zijn gouden schemering, stonden of knielden de bidders voor het afgesloten hek en ze omklemden de tralies alsof de avondlijke weidsheid in hun rug, de traag voorbij zeilende wolken, de hele stad, die gezien vanaf het hooggelegen kerkportaal in een blauwgrauwe diepte lag – allemaal deel uitmaakten van een getraliede wereld, terwijl het afgesloten halfdonker, waarin zij hun gebeden, liederen en litanieën prevelden en zongen, de wereld van de vrijheid was, fonkelend van kostbaarheden, een oneindige ruimte. (273)

2771
Aan de zuchten van verrukking en de ‘aaahs’ en de ‘ooohs’, waarmee de beelden werden begroet van de witte schuimkoppen van de branding, de zwarte stranden van lavazand, omzoomd door koningspalmen, of van de stapelwolken in het avondrood boven vierduizend meter hoge vulkanen, viel echter niet af te horen of ze nu van een bezoeker of van een bewoner afkomstig waren. (276)

2772
(…) schepen die op hun zij in het zwarte water lagen, met kanonnen die naar de wolkeloze herfsthemel wezen of naar de zeebodem, onderzeeboten die als gestrande walvissen tussen de rotsen lagen (…) (281)

2773
De regen was opgehouden, de wolken joegen verder (…) (287)

2774
De glasfiberplaat, broos geworden door jaren van hitte en wolkbreuken, had de val wel enigszins gebroken, maar was daarbij versplinterd. (291)

2775
Het vuur sprong al over op de Standard Chartered Bank, op de Citibank, het Hopewell Centre, de Wan Chai Tower en uiteindelijk zelfs op de zijdezacht glinsterende wolkenkrabber van de Bank of America. (302)

2776
Hoewel we het vuur van heel dichtbij zagen overspringen van toren op toren, was nauwelijks te zien dat die brandende wolkenkrabbers slechts maquettes waren van spaanplaat en zijdepapier (…) (302)

2777
(…) wanneer er weer een papieren wolkenkrabber opging in vlammen, brandde het applaus los en klonk er gejubel over het spiegelgladde water van de baai. (303)

2778
We zaten aan ons bamboetafeltje op het achterdek en zagen hoe brandende wolkenkrabbers, paleizen van zijdepapier, openbarstende burchten van macht en van een ten hemel schreiende rijkdom, in rook opgingen en zonken, terwijl onze jonk ongedeerd boven de diepte zweefde. (305)

2779
De onderste rand van deze pan lag zo dicht bij de branding dat deze telkens weer besneeuwd raakte met schuimvlokken, terwijl de bovenste rand van de krater hoog boven de branding verdween in voorbij jagende wolkenslierten. (310)

2780
Het vee kon, wanneer een wolkbreuk de kust verduisterde, de regen van de zwarte rotsen likken of de snel wegsijpelende poelen leegdrinken, maar daarmee kon de kudde zijn dorst niet lessen. (312)

2781
En op enige afstand van deze fundamenten, die als de afdruk van drie boten in het gras lagen, dicht tegen de plek waar de kust steil afbrak, zag ik een verwoest, door droog gras en guaves overwoekerd platform, en tussen reusachtige brokstukken een moai, verminkt door zoute winden, korstmossen en de wolkbreuken van eeuwen. (318)

2782
Alsof hij slechts het voorbeeld van de teleurgestelde goden was gevolgd en zich had afgewend van de mensen en hun eiland om zich eindelijk te richten op de weidsheid van de Stille Oceaan, en de wolken en de sterrenbeelden aan de hemel, wees deze moai, waarvan de afgeslagen op zijn gezicht liggende kop nog steeds in dezelfde richting lag als het neergestorte lijf, over de zwarte klippen heen richting zee. (318)

2783
We hadden uit de wolken neerzakkende steile hellingen beklommen, waar vele duizenden gebedsvlaggetjes op wapperden, gerangschikt in driehoekige velden. (327)

2784
Van bovenaf bezien, vanuit de baan van een demon die opsteeg uit zee en weer terugstortte in zee, moest het lichtgevende zwembad wel een stuk blauwe wolkeloze hemel lijken (…) (331)

2785
Nu dreven spiegelbeelden van wolkengebergten, waaruit zojuist nog een zondvloedachtige regen was neergesuisd, even onverschillig jegens olifanten als jegens mensen en hun werken, over het donkerder en donkerder wordende meer. (335-336)

2786
Wolkbreuken, stormvloeden, dijkdoorbraken: in de laatste dagen waren meer dan zeventigduizend daklozen geteld en tweeëntwintig dijkdoorbraken, waaronder ook een paar eeuwenoude dammen van de stuwmeren van de Singalese koningen. (338)

2787
Langs de wegen stonden flamingo’s opgesteld, als een roze parade, slangen zochten hun toevlucht in de huizen, en wanneer de regen even ophield en een flets zonnetje door de wolkengebergten heen begon te schijnen, lagen de krokodillen als gestrande boomstamkano’s op de kruinen van de dijken die tot dan toe stand hadden gehouden tegen de overstromingen. (338)

2788
Tijdens de rit van Colombo naar de streek van Lahugala en Pothuvil hadden druipnatte militairen ons opgewacht bij talloze met camouflagenetten behangen controleposten, om ons met onze armen in de lucht te laten wachten, midden in een wolkbreuk, terwijl zij in hun optrekjes onze papieren gingen controleren en troepen hoelmans, een apensoort die als incarnatie van de god Hanuman wordt beschouwd, ons vanuit de boomtoppen zaten te vervloeken. (339)

2789
Verdwenen was de glanzende Alpenketen in het zuiden, waren de boerderijen die op de heuvels troonden, verdwenen was ook de diepblauwe winterhemel, waar vloten wolken doorheen zeilden. (341)

2790
Toen in de loop van de ochtend hoog boven de voorbij jagende wolken een zonbeschenen gletsjer was opgedoemd als een zwevende ijsberg, hadden we het kamp verlaten en waren we op weg gegaan. (348)

2791
Mijn vriend was na een uur uit zicht geraakt, af en toe verscheen hij hoog tegen de hellingen als steeds kleiner wordende gestalte, verdween uiteindelijk in de wolken. (348)