Overbrengingsmechanismes, snekken, echappementen, de ene veertrommel en nog een andere,
ankergangen, spindels en een
nagenoeg luchtdicht, achthoekig glashuis ter beschutting tegen het alles
vermalende stof, in platina gevatte diamanten en robijnen, met oppervlakken die
de vernietigende wrijfkrachten tussen de bewegende delen terug moesten dringen
tot een verwaarloosbaar niveau…
(Christoph Ransmayr, Cox
of het verglijden van de tijd, 186)
snek (de; -ken) 1 (horl.) kegelvormig onderdeel van een uurwerk, dat dient om een tegenwicht te vormen tegen de geleidelijk verminderende drijfkracht van de veer; - op een snek (1) lijkend voorwerp, toegepast in o.m. roeifietsen voor de overbrenging (2)
spindel 2 spil, as
48
De weg naar Běijīng was een goede gelegenheid om te zien of
die reuzen, zoals hun mahouts hadden
beloofd, moeiteloos in de keizerlijke slagorden konden worden opgenomen en de
legerscharen van de Heer der Horizonnen inderdaad een geheel nieuw,
angstwekkend, stampend, onoverwinnelijk aanzien zouden verlenen.
(Christoph Ransmayr, Cox
of het verglijden van de tijd, 227)
mahout /mɑhɑut/ (de m.); -s) geleider van een olifant, syn. kornak
49
(…) een lineaire as van verguld osmium (…)
(Christoph Ransmayr, Cox
of het verglijden van de tijd, 228)
osmium (het; g.mv.) (stofn.) chemisch element uit de achtste groep van het periodiek systeem, atoomnummer 76, een blauwwit metaal met grootste bekende dichtheid: 22,57.10³ kg m-³, o.a. toegepast in vulpenpunten (symb. Os)
50
Nu zijn rite is voltooid, ontvangt de reiziger de prijs van
zijn bevrijding: het kleine steentje, droog en zacht als een affodil, dat hij van de klippen opraapt.
Albert Camus, De zomer,
55
affodil (de; -len) 1 geslacht van papaverachtige gewassen (Asphodelus), var. affodille: gele affodil, (Asphodelus lutea) 2 symbool van de dood, var. affodille