Ik had nooit eerder zo’n muntstuk gezien. Aan de ene zijde
houdt een over zijn schouder achteruit kijkende leeuw (met krols gekrulde
staart) een stenen tafel vast: constitution
belge 183* (laatste cijfer onleesbaar) staat er in kapitalen op. De
landspreuk in het Frans, en onderaan de waarde: ‘2 CENTs’. Op
de andere kant, de keerzijde zeg maar: een gekroonde en van sierlijke krullen
voorziene kapitale ‘A’, ‘Albert roi des Belges’. Zouden ze toen al
Nederlandstalige munten geslagen hebben?
De munt lag tussen de scherven. Zijn ronde vorm verraadde
hem: ik zag eerst de cirkel, pas nadien wat het was. Hoelang lag dit
tweecentimestuk hier al? Uit wiens broekzak was het gevallen? Die van een kind?
En was dat verlies dan een klein drama geweest? Wie had hem voor het laatst
uitgegeven en wat was ermee aangeschaft? Wát kon je ermee kopen? Het jaartal –
1912 – bezorgde mij een historische
sensatie, of beter, een sensatie van
historiciteit. Het ding stamt uit een vervlogen eeuw, heeft twee
wereldoorlogen over zich heen gekregen. De Titanic verging dat jaar. Leopold II
had nog maar net zijn gestolen land, bron van onze welvaart, aan de staat
overgemaakt en Albert was nog niet van zijn rots gevallen. De
vooruitgangsideologie moest nog volop op gang komen en tot diep in ons de
geesten verzieken.
Wat verderop: een tractor trekt een rechte voor in het land
– komen daar ook munten naar boven?