vrijdag 5 mei 2017

wolken 2314-2320



wolkenfragmenten uit Johan Anthierens, Jacques Brel. De passie en de pijn

2314
(…) Où des diables en pierre décrochent les nuages (…) (Anthierens citeert Brel, 62 en 209)

2315
‘Amsterdam’ is de meest viriele van de 192 titels in zijn Oeuvre intégrale, een lied op orkaankracht, brutaal als een wolkbreuk, muzikaal en verbaal zo opzwepend dat het de luisteraar groggy achterlaat. (87)

2316
Plakbandverslag van een week op Hiva Oa, waar Brel een huis in de wolken wou bouwen. (213)

2317
Ik zit weer bij het venster en voor zover mijn oog reikt, zie ik bolle wolkjes op een rij, knotten wol hangen met een onzichtbare draad aan een strakblauw laken. (225)

2318
Vanmorgen zit ik op het terras van mijn bungalow, met uitzicht op de baai van Tahauku onder mij, en kijk op naar de 1260 meter hoge berg Témétiu aan de top waarvan bijna constant wolken kleven. Het is warm, de lucht is blauw, maar over een kwartier is het blauw overschilderd door wolken die iets vervelends van plan zijn, maar dat donkere voornemen een kwartier later opgeven en het zaakje blauwblauw laten. Het klimaat is niet klam zoals op Tahiti, maar ook niet open. De zon schijnt ovenhard van achter een broeierige rand.
Als man van het vlakke land observeer ik koel hoe Témétiu’s wolkenmuts staat. (229)

2319
Vanuit mijn kamer zie ik wolken de berg Témétiu inpakken. (237)

2320
In zijn inleiding tot Kaas confronteert de Vlaamse schrijver een toeschouwer (de lezer, in een leeg huis) met een azuurblauwe hemel (zijn nieuwe roman) waar bij nader inzien een vlekje aan is. Een wolk die in dat blauw niets verloren heeft, en de toeschouwer onrustig maakt. Drie bladzijden lang manipuleert Elsschot die hemel en zet de lezer van het ene foute op het andere verkeerde been. Uit de inleiding, over de genadeslag: ‘Als de toeschouwer het blauw voor de tiende maal heeft gezien, en denkt “ja, nu weet ik het, ’t is te doen om een voortdurende afwisseling van blauw en wolkengevaarten,” dán komt de slag. Hij dreunt dwars door zijn lichaam en stippelt zijn huid. Hij sluit je boek en gaat heen, zijn hoed vergetend.’
Hier op het eiland is het te doen om een voortdurende afwisseling van blauw en wolkengevaarten. (Anthierens citeert Willem Elsschot, 257)