(gebaseerd op Neil MacGregor, Een geschiedenis van de wereld in 100 voorwerpen)
Gouden
schoudermantel, Noord-Wales (1900-1600 v.C.)
Het moet
zijn dat toen het tin uit Cornwall en het koper van Wales, samen van doen
om brons te
maken, van grote waarde waren – anders valt toch niet te verklaren
dat de grafschenners
van Bryn-yr-Ellylon rond het door hen ontheiligde geraamte
niet alleen
een met leder gevoerde schoudermantel van fijn bewerkt, zacht-frêle
goud
aantroffen, maar ook kralen van barnsteen, aangevoerd uit Baltische staten?
Als wolven
verscheurden ze de gulden mitella en verdeelden onderling de flarden.
Zij
verstoorden en verbraken en verstrooiden wat nog restte van het geraamte
van de
prins want in diens botten en gebeente ontwaarden ze in 1833 geen waarde.
Van
archeologie hadden zij nog nooit gehoord, zij kenden enkel hun eigen tijd.
Ware het
niet dat een notitie van de argwanende eerwaarde vader pastoor Clough
Londen
bereikte en aldaar het Genootschap van Oudheden, geen haan had ernaar
gekraaid,
laat staan zoveel later een parafraserende rijmelaar. Het duurde meer
dan een
eeuw – maar wat is, ochgot, een eeuw op Bryn-yr-Ellylon? – eer de geleerden,
met inzet
van overtuigingskracht en ponden, voldoende stukken hadden verzameld
om het
kleinood en zijn eer te reconstrueren en te zien wat het moest zijn geweest.
Daarmee gaf
de schat niet al haar geheimen prijs. Wie had de mantel gedragen?
Tijdens
welke vergulde ceremonieën? In welke rivieren werd het goud gewassen?
En hoe kon
in de legenden van Bryn-yr-Ellylon, de elfenheuvel in het land van plaatsen
met
ellenlange namen, gedurende meer dan drieduizend jaar en veel langer nog
onder de
gloed van een volle maan een goudglanzende prins eenzaam verdwalen?