Een tijdje kon het worden beheerst door enorme
wolkenverzamelingen die net bergen leken, met kloven en ravijnen, dalen en
spelonken, geheimzinnig midden in de blauwe lucht zwevend, het volgende moment
kon er van verre een regenfront komen aandrijven, zichtbaar als een enorm
grijs-zwart dekbed aan de horizon, en als dat in de zomer gebeurde, konden een
paar uur later met slechts enkele seconden tussenpozen de meest spectaculaire
bliksemflitsen het donker openscheuren terwijl de donder van de daken gerold
kwam. Maar ik hield ook van de minder opzienbarende verschijningsvormen van de
lucht, zelfs van de onveranderlijk grijze, regenachtige tegen de donkere
achtergrond waarvan de kleuren op de binnenplaatsen onder me helder en bijna
glanzend afstaken. het kopergroen van de dakplaten op zo’n moment! Het
oranjerood van de bakstenen! En het gele metaal van de hijskranen, hoe helder
kleurde dat niet tegen al dat grijswit?
Karl Ove Knausgård, Liefde,
69