19 oktober 2004
encanailleren of
infiltreren?
Ik heb een hekel aan zogenaamde intellectuelen of
cultuurcritici of mediawatchers – whatever
you call them – die de ernstigste dingen op een lachertje afhaspelen in
allerlei onnozele programma’s en quizzen en spelletjes. (‘Ik heb een hekel’: ik
druk mij beleefd uit.) De essentie van kritiek is dat ze van buitenaf hoort te
gebeuren; wie zich voor wat zilverlingen encanailleert met datgene waarop hij
kritiek uitoefent, is verbrand en voor het goede doel definitief onbruikbaar.
(Het schrijnend gebrek aan mondige critici die zich níet laten opsluiten in
academische cenakels zodat ze níet hoeven te hengelen naar een subsidietje of
een beursje of een benoeminkje, is overigens maar één van de aspecten van het
stille totalitarisme waaronder we vandaag gebukt gaan – en we zijn te verdoofd
om het goed te beseffen.)
Maar goed, dat zijn zware woorden, en ik weet ondertussen
ook wel dat ik die maar beter niet te vaak uit de kast haal. Wat ik hier wou
zeggen is dat ik kort na twaalf uur ’s middags ondanks deze ‘zware’ bezwaren
toch nog altijd met plezier luister naar twee ‘wetgevers’ in de zich ‘Het Vrije
Westen’ noemende praatjesbarak op Radio 1: Kurt Van Eeghem en Patrick De Witte.
Vooral die laatste blijft er in slagen om op min of meer autonome wijze van lattum te geven op bepaalde
mistoestanden, bijvoorbeeld op – ik noem maar iets – het gegeven reclame,
waarmee hij alvast een van de weinigen is die openlijk dat heilige huisje durft
aan te vallen. Alleen daarom al blijf ik naar hem luisteren en vind ik dat vele
anderen dat ook zouden moeten doen. Deze man draagt het hart op de juiste plaats
en beschikt als weinig anderen in Vlaanderen over de gave des woords. Hij
encanailleert zich weliswaar door zich onder de vleugels van Fried’l – moeder
de gans – Lesage te nestelen, maar ik heb de stellige indruk dat dat bij hem nog
altijd een strategie is. Het is meer een infiltreren, een kwestie van bereik,
een perfide spel van undercover ondermijnen van de gevestigde orde, als het
ware.
Gisteren had ‘(pdw)’ het over de ‘belachelijke’ hang bij
velen naar vroeger, dat het toen allemaal beter was, dat de mensen toen
tenminste nog ’s avonds op een stoel op straat met elkaar zaten te lanterfanten
– en meer van dat nostalgisch geouwehoer.
Waaraan ik mij ook al eens heb bezondigd. Ik bedoel dat
ouwehoeren, niet het stoelzitten.
Wat is er volgens (pdw) mis met dat geouwehoer? Dit. Dat
diezelfde nostalgici op hun paard zitten als bij hen in de allochtone buurt de
Turken precies datgene doen waar zij zo naar hunkeren: op straat lanterfanten
en de parochie verleggen tot de zon allang achter de kim – waar zij eerst ‘ter’
genegen was – is verdwenen. Nostalgici die nu, ‘vandaag de dag’, veel liever de
hele avond achter hun tv, of computer, enfin: achter een scherm ofte lichtbak
hangen en die bijgevolg bij God niet zouden weten waarover ze een hele avond
met hun buurman, gesteld dat ze die al kénnen, zouden moeten keuvelen… En als
die buurman dan al een Turk zou zijn, hoe zou die nostalgicus hem dan moeten
uitleggen waarom hij één van die vier Vlamingen is die uit verveling Blok
stemt? Zou hij hem durven gte zeggen dat hij dat à la limite doet omdát hij zo misnoegd is over het feit dat er in
zijn leven nu eenmaal zodanig weinig gebeurt dat hij wel niet anders dan
nostalgicus kan zijn – of het zou moeten zijn dat hij er vreugde in vindt om
mee te praten over het feit dat Ken uit het Huis is gewipt en dat Dorothy erin
is geslaagd om op het verlaten eiland Bart te verleiden en dat Wendy Pieter-Jan
de bons heeft gegeven, etcetera, enzovoort.
Nu, zo goed als (pdw) kan ik het niet verwoorden. U moet het
ginds maar eens nalezen.
© Gie Knaeps |