Ik probeer het met de recul van een dag nog eens te begrijpen – want, inderdaad, ik begrijp het niet. Niet dat ik dom ben of zo, maar het soort verstand dat je nodig hebt om dat soort dingen te begrijpen, heb ik blijkbaar niet.
Een staatssecretaris maakt deel uit van de regering. De
regering is de uitvoerende macht. Wat de regering doet, mag, neen, moet gezien worden. Iedereen moet dat
zien want wat de regering uitvoert, is voor iedereen. Niets in de handen, niets
in de mouwen.
Een staatssecretaris gaat de boer op. Hij geeft lezingen,
vaak voor een publiek van jonge mensen. Jonge mensen zijn beïnvloedbare mensen.
Ze zijn soms kritisch, maar ze zijn toch ook vaak beïnvloedbaar. De
staatssecretaris lijkt meer oog te hebben voor dat beïnvloedbare dan voor dat
kritische. Hij intimideert, of laat intimideren, door er zich bij het begin van
zijn lezing van te vergewissen dat er geen journalisten in de zaal zitten.
Journalisten horen kritisch te zijn. Allez, zo zou het toch
moeten zijn: dat zij een onderscheid maken tussen wat hun wordt opgedragen/opgedrongen
en datgene wat zij horen te zien.
Een staatssecretaris gaat de boer op en zorgt ervoor dat er
geen kritische stemmen in de zaal zitten. Maar dat kan hij natuurlijk niet
honderdprocentwaterdicht garanderen. Er is altijd wel een onverlaat die voor pain in the ass wil spelen. Een
onverlaat die zelfs meer dan één keer naar de lezing van de staatssecretaris
gaat en dan telkens diezelfde vervelende vragen stelt. De staatssecretaris
weigert te antwoorden en de onverlaat verlaat de zaal. Hij vindt de weigering
van de staatssecretaris om zijn vraag te beantwoorden ondemocratisch en ik denk
dat hij gelijk heeft.
De journalisten die wel nog waren blijven zitten, schrijven
niets over de lezing van de staatssecretaris. Dat is eigenaardig want waarom
zitten ze daar dan, ze hebben misschien toch wel wat anders te doen op hun
vrije avond? Het heeft er toch een klein beetje de schijn van dat zij niet
durven te schrijven wat ze de staatssecretaris daar allemaal horen zeggen?
En het is zelfs nog erger dan dat. Wanneer bepaalde journalisten
aanklagen dat ze het niet normaal vinden dat ze niet gewenst zijn op de lezing
van de staatssecretaris, dan zeggen en schrijven hun collega’s dat ze
overdrijven, dat er helemaal niets mis is met het feit dat de staatssecretaris,
ondanks het feit dat hij staatssecretaris is, liever geen journalisten onder
zijn gehoor heeft.
Dat is toch allemaal heel vreemd, vind ik. Het lijkt
onbelangrijk, en je bent dan ook geneigd er zomaar aan voorbij te gaan, het te
laten passeren – maar het is in feite uitermate belangrijk. Het gaat om een pijler
van onze democratie: als je hier geen aandacht aan besteedt, dan ben je
medeplichtig aan het verglijden en moet je achteraf, wanneer het totalitarisme
een feit is en al wie een afwijkend geluid zou kunnen laten horen de mond
gesnoerd wordt, niet komen zeggen dat je het niet geweten hebt.