30 april 2014
dag 2.2
In Metz de uitgang vinden blijkt geen sinecure. Ik oriënteer
me bij het kiezen tussen links en rechts op de stand van de zon. Het valt ook
op hoe weinig mensen de weg niet kunnen aanwijzen naar een plaats die vijf
kilometer buiten de stad ligt. Dat gebrek aan kennis van de nabije omgeving zal
ik vele malen kunnen vaststellen. Als je dáár niet moet zijn, hoef je ook niet te
weten waar het ligt. Velen leven in een kleine wereld.
Ik volg de vervelende uitvalsweg tot Verny, waar ik een
brood koop, en uiteindelijk tot Saint-Jure, vanaf waar ik kleinere wegen insla.
Om kwart voor elf installeer ik me voor mijn picknick op een landbouwwagen die
in een weide staat met hoog opgeschoten gras en honderden pluisjesbollen van
paardenbloemen. De bewolking neemt toe.
Ornithologie tot dusver: buizerd, koekoek (alleen maar
gehoord), een gele kwikstaart die opgaat in een koolzaadveld. De eerste
boerenzwaluw die ik dit jaar zie, vliegt laag tegen de grond. Het verlangen
komt in me op om een hop te zien.
In Brin-sur-Seille zie ik een zeldzaam geopend, of moet ik
zeggen: nog niet gesloten, café. Ik drink er een grand crème. Oude, corpulente, strompelende en niet al te fris
uitziende mannen begeven zich aan de apéro.
Een wat deftiger vriendenkoppel nuttigt de eenvoudige dagschotel. Beide mannen praten
voornaam, zij zijn wellicht notabel. De mannen aan de zinc bespreken de match van gisterenavond. Dat was toch straf, van
Real. Le Bayern n’a pas touché terre. En
Ribéry zat niet in de match! Een van de vrienden bekent niet te hebben kunnen
kijken: nergens de zender gevonden die de match uitzond. Wat evenveel betekent
als: ‘Luister, vrienden, ik heb de centen niet om die betaalzender in huis te halen.’
Of hoe de nieuwe technologie en de doorgedreven commercialisering voor nieuwe
vormen van uitsluiting zorgt. Vroeger zag niemand de match. Of, als hij
uitgezonden werd, iedereen. In beide gevallen kon iedereen er op gelijke voet over
meepraten in het café.
In Hoéville vraag ik een oude dame die de planten in haar
tuin staat te besproeien of ze mijn waterfles wil vullen. Ik zeg dat het niet
eenvoudig is om deze streek winkels te vinden. ‘Daar zeg je me wat,’ antwoordt
ze. Met een toon van breek-me-de-bek-niet-open. Ja, wie hier overleeft, heeft
het wellicht niet gemakkelijk. De afstanden worden steeds groter. Aan
apotheken, vreemd genoeg, geen gebrek. Maar cafés, kruideniers, beenhouwers,
bakkers…: die zijn er steeds minder. En de talrijke kerken – in elk boerengat
één – blijven steeds vaker weken aan een stuk gesloten, tot de pastoor, ook al
ver in de zeventig, zich verwaardigt om nog eens langs te komen om de weinig
overgebleven schapen als het ware aan huis te bedienen. Vijftien tot twintig
parochies voor één priester is in dit ooit zo machtig-katholieke land al lang
geen uitzondering meer.
In Maixe blijkt de brug over de Sânon in herstelling. Ik
moet omrijden langs Crévic en daar aangekomen, besluit ik door te rijden tot
Dombasle-sur-Meurthe, ten einde dan maar meteen de doortocht door Lunéville te
vermijden. Dit Dombasle is echt een onding. Als men het mij zou vragen op een
Franse zender (waar men mij in mijn verbeelding soms interviewt), zou ik
gewagen van la ville la plus moche que
j’ai vue jusqu’à présent, et en plus: avec le plus grand nombre de feux rouges
inutiles.
In Damelevières koop ik un
morceau de flan.
Ik mik nu op Charmes om een hotel te vinden. Ik moet er toch
minstens een hôtel de charme aantreffen?
Ik kom er om 5 uur aan. Bij het verlaten van de krantenwinkel aan het centrale
plein, dat ik heb betreden om een postkaartje te kopen, vraag ik aan een man of
hij een hotel weet. Precies op dat ogenblik valt mijn oog op het hotel aan de
overkant van het plein. ‘Dicht’, zegt de man, die mijn blik volgt. En meteen: ‘En France, c’est pas rigolo.’ Elke dag
legt er wel ergens in het land een café- of hoteluitbater de boeken neer. De
man wijst me de weg naar een hotel in het 5 kilometer verderop gelegen Vincey,
op de weg die parallel loopt met de snelweg naar Épinal.
Daar is het dat hotels tegenwoordig moeten worden gezocht en
ze heten dan ook niet meer de la Gare of
de la Poste of du Commerce. Enkel van de snelweg kunnen er nog hotelgasten worden
verwacht. In de kleine centra, die tot enkele decennia geleden zoemende
bijenkorven van commerciële bedrijvigheid waren (markten, jaarmarkten,
kermissen, handelsbeurzen, veemarkten, enzovoort…), komt niemand meer langs die
daar niet moet zijn. En op die ene gestrande fietser, die toevallig wanneer hij
moe begint te worden in dit stadje aankomt, kan de horeca niet overleven.
Ik heb geen keus: het wordt laat, ik ben moe, het weer is
onzeker en in elk geval niet uitnodigend genoeg om ergens mijn tent op te
slaan. Dus fiets ik naar de drie sterren van Le Relais de Vincey.