zondag 1 juni 2014

tour 49



30 april 2014

dag 2.2

In Metz de uitgang vinden blijkt geen sinecure. Ik oriënteer me bij het kiezen tussen links en rechts op de stand van de zon. Het valt ook op hoe weinig mensen de weg niet kunnen aanwijzen naar een plaats die vijf kilometer buiten de stad ligt. Dat gebrek aan kennis van de nabije omgeving zal ik vele malen kunnen vaststellen. Als je dáár niet moet zijn, hoef je ook niet te weten waar het ligt. Velen leven in een kleine wereld.

Ik volg de vervelende uitvalsweg tot Verny, waar ik een brood koop, en uiteindelijk tot Saint-Jure, vanaf waar ik kleinere wegen insla. Om kwart voor elf installeer ik me voor mijn picknick op een landbouwwagen die in een weide staat met hoog opgeschoten gras en honderden pluisjesbollen van paardenbloemen. De bewolking neemt toe.


Ornithologie tot dusver: buizerd, koekoek (alleen maar gehoord), een gele kwikstaart die opgaat in een koolzaadveld. De eerste boerenzwaluw die ik dit jaar zie, vliegt laag tegen de grond. Het verlangen komt in me op om een hop te zien.

In Brin-sur-Seille zie ik een zeldzaam geopend, of moet ik zeggen: nog niet gesloten, café. Ik drink er een grand crème. Oude, corpulente, strompelende en niet al te fris uitziende mannen begeven zich aan de apéro. Een wat deftiger vriendenkoppel nuttigt de eenvoudige dagschotel. Beide mannen praten voornaam, zij zijn wellicht notabel. De mannen aan de zinc bespreken de match van gisterenavond. Dat was toch straf, van Real. Le Bayern n’a pas touché terre. En Ribéry zat niet in de match! Een van de vrienden bekent niet te hebben kunnen kijken: nergens de zender gevonden die de match uitzond. Wat evenveel betekent als: ‘Luister, vrienden, ik heb de centen niet om die betaalzender in huis te halen.’ Of hoe de nieuwe technologie en de doorgedreven commercialisering voor nieuwe vormen van uitsluiting zorgt. Vroeger zag niemand de match. Of, als hij uitgezonden werd, iedereen. In beide gevallen kon iedereen er op gelijke voet over meepraten in het café.

In Hoéville vraag ik een oude dame die de planten in haar tuin staat te besproeien of ze mijn waterfles wil vullen. Ik zeg dat het niet eenvoudig is om deze streek winkels te vinden. ‘Daar zeg je me wat,’ antwoordt ze. Met een toon van breek-me-de-bek-niet-open. Ja, wie hier overleeft, heeft het wellicht niet gemakkelijk. De afstanden worden steeds groter. Aan apotheken, vreemd genoeg, geen gebrek. Maar cafés, kruideniers, beenhouwers, bakkers…: die zijn er steeds minder. En de talrijke kerken – in elk boerengat één – blijven steeds vaker weken aan een stuk gesloten, tot de pastoor, ook al ver in de zeventig, zich verwaardigt om nog eens langs te komen om de weinig overgebleven schapen als het ware aan huis te bedienen. Vijftien tot twintig parochies voor één priester is in dit ooit zo machtig-katholieke land al lang geen uitzondering meer.

In Maixe blijkt de brug over de Sânon in herstelling. Ik moet omrijden langs Crévic en daar aangekomen, besluit ik door te rijden tot Dombasle-sur-Meurthe, ten einde dan maar meteen de doortocht door Lunéville te vermijden. Dit Dombasle is echt een onding. Als men het mij zou vragen op een Franse zender (waar men mij in mijn verbeelding soms interviewt), zou ik gewagen van la ville la plus moche que j’ai vue jusqu’à présent, et en plus: avec le plus grand nombre de feux rouges inutiles.

In Damelevières koop ik un morceau de flan.

Ik mik nu op Charmes om een hotel te vinden. Ik moet er toch minstens een hôtel de charme aantreffen? Ik kom er om 5 uur aan. Bij het verlaten van de krantenwinkel aan het centrale plein, dat ik heb betreden om een postkaartje te kopen, vraag ik aan een man of hij een hotel weet. Precies op dat ogenblik valt mijn oog op het hotel aan de overkant van het plein. ‘Dicht’, zegt de man, die mijn blik volgt. En meteen: ‘En France, c’est pas rigolo.’ Elke dag legt er wel ergens in het land een café- of hoteluitbater de boeken neer. De man wijst me de weg naar een hotel in het 5 kilometer verderop gelegen Vincey, op de weg die parallel loopt met de snelweg naar Épinal.

Daar is het dat hotels tegenwoordig moeten worden gezocht en ze heten dan ook niet meer de la Gare of de la Poste of du Commerce. Enkel van de snelweg kunnen er nog hotelgasten worden verwacht. In de kleine centra, die tot enkele decennia geleden zoemende bijenkorven van commerciële bedrijvigheid waren (markten, jaarmarkten, kermissen, handelsbeurzen, veemarkten, enzovoort…), komt niemand meer langs die daar niet moet zijn. En op die ene gestrande fietser, die toevallig wanneer hij moe begint te worden in dit stadje aankomt, kan de horeca niet overleven.

Ik heb geen keus: het wordt laat, ik ben moe, het weer is onzeker en in elk geval niet uitnodigend genoeg om ergens mijn tent op te slaan. Dus fiets ik naar de drie sterren van Le Relais de Vincey.