wolkenfragmenten
uit Curzio Malaparte, Kaputt
824
De hemel boven de daken, de huizen langs
de zee, de zeilschepen en de stoomboten die in de Strömmen en langs de
Strandvägen lagen afgemeerd, hadden de donkerblauwe kleur van het Marieberg- en
Rörstrand-porselein, dat donkerblauwe van de zee tussen de eilanden van de
archipel, of van Mälaren bij Drottningholm, of van de bossen rond Satsjöbaden,
het donkerblauw van de wolken boven de laatste daken van de
Valhallavägen (…) (24)
825
Niet alleen in de grote, verheven groene
bomen toont zich de paardennatuur, de paardenwaanzin, van het Zweedse
landschap: maar ook in de zijdeachtige glans van de vergezichten van water,
bossen, eilanden en wolken, in die lichte, diepe luchtvergezichten,
waarin transparant loodwit, warm scharlakenrood, kil donkerblauw, vochtig groen
en glanzend hemelsblauw een licht en vluchtig samenspel vormen, alsof de
kleuren nooit lang op de bossen, de weilanden en het water zouden rusten, maar
meteen als een vlinder weg zouden vliegen. (30)
826
(…) en onder al dat doffe
rood, dat vlammende roze, dat grijsblauw van de wolken in het zachte
samenspel met het vage zwart van de leistenen daken, kneep mijn hart zachtjes
samen. (43)
827
De bomen, de stenen, de huizen, de wolken
losten langzaam op in het lieflijke herfstlandschap dat op de landschappen van
Elias Martin leek, vol vervoering en verzachting door de aankondiging van de
nacht. (45)
828
Van achter uit de enorme vlakte kwam het
onweer dichterbij en vulde langzaam aan de hele lucht, als een enorme kikker.
Het was een groen met hier en daar wit gevlekte wolk: je zag de buik van
de kikker op en neer gaan in een zware ademhaling. (60)
829
De hemel spleet onder luid geraas,
onverwachte stromen licht spoten uit de wolken op de vlakte, de regen
kletterde als een stenen regen neer. (62)
830
De hemel was inmiddels wolkenloos,
van een vaalblauw, de lucht leek van vloeipapier. (67)
831
Na een paar dagen regen was de zon
tevoorschijn gekomen, de lucht was lauw, de modderplassen weerspiegelden een
lichtbewolkte bleekblauwe hemel. (92)
832
Ze heeft een bewegingloos gezicht, haar
blik is opwaarts gericht, naar de hemel van blauwe zijde, waarlangs licht een
paar witte wolken drijven, als de schaduw van een wolk in de
spiegel van een meer. (151)
833
Ook op dat moment ontvouwde zich voor
mijn ogen dezelfde horizon van bomen, rivieren en wolken, die zich
altijd voor mijn blik ontvouwde als ik vanuit mijn cel in de Regina Coeli in de
gangen zijn treurige, zachte, afwezig klinkende stem hoorde. (163)
834
De hemel, die langzaam aan betrok met
donkere wolken, kwaakte zachtjes als een moeras. (167)
835
Ik daalde de trappen af, passeerde
zonder me ook maar om te draaien café-restaurant Corso, liep het kerkhof op,
ging in de schaduw van een acacia met groene doorzichtige bladeren languit op
een graf liggen en zag de donkere wolken loodrecht boven mijn hoofd
dikker worden. (168)
836
Het was een gele, kleverige maan, een
enorme ronde zomermaan die langzaam aan steeg aan de bewolkte hemel. De
stukken afweergeschut blaften naar de maan. De bomen huiverden in de vochtige
wind die aanwaaide vanaf de rivier. Van de heuvels steeg het scherpe geblaf op
van de Flak. Vervolgens raakte de maan met haar haren vast in de takken van de
bomen, bleef een paar ogenblikken aan een tak schommelen als het hoofd van een
gehangene, en viel toen onder in een afgrond van donkere onweerswolken. (170)
837
Ik keek naar de donkere lucht, naar de
gele weerschijn van de maan door het doffe waas van de wolken. (172)
838
Plotseling barst het onweer als een mijn
boven de daken van de stad los. Zwarte flarden van wolken, bomen,
huizen, straten, mensen, paarden vliegen in de lucht, wervelen in de wind. Een
stroom lauw bloed barst uit de wolken die verscheurd worden door de
rode, groene en blauwe bliksemflitsen. (174-175)
839
Klein, onhandig en buikig liepen ze
langs de dakgoot van de wolken met een enorme witte paraplu in de hand,
die door de windstoten heen en weer bewoog. (…) Al converserend liepen ze kalmpjes aan in de regen, in het bleke
schijnsel van de bliksem; en het was grappig ze daarboven te zien, ze bewogen
hun benen op een gekke manier, als scharen die open en dicht gingen, waarmee ze
de wolken knipten om een doorgang te krijgen in het web van de regen
boven de daken van de stad. (175)
840
Het waren echt de groene, roze, blauwe
en grijze tinten van Manet, in het tere landschap van gras en bladeren dat
telkens als een bliksem de hoge purperen kastelen van het onweer tenietdeed,
tussen de wolken door verscheen en weer verdween. (176)
841
Vervolgens hield het geleidelijk aan op
met lichten, de regen stopte ineens, de maan verscheen tussen de wolken
door: het leek een landschap zoals Chagall ze geschilderd heeft. De joodse
hemel van Chagall, bevolkt door joodse engelen, joodse wolken, joodse
honden en paarden die boven de stad vliegen. (…) De joodse liefdespaartjes die op de rand van een groene wolk
liggen als op een weiland. (178)
842
De zon was inmiddels opgekomen aan een wolkeloze
hemel. (183)
843
Over de daken, boven de
Mannerheimstraat, strekte de hemel zich wolkeloos uit, zonder een plooi,
zonder een huivering, als de lucht op een oude, verbleekte foto. (…)
De glazen toren van het Stockmanngebouw en de wolkenkrabber
van hotel Torni bewogen heen en weer in de grauwe lucht. (240)
844
Het was al twee uur in de nacht, we
waren net voor de tweede of derde keer uitgegeten en zaten in de bibliotheek
voor het enorme raam te kijken hoe Helsinki langzaam in de sneeuw wegzonk, en
hoe uit die witte, stille schipbreuk als scheepsmasten de zuilen van het
Parlementsgebouw en de gladde, zilverige voorgevel van het Postkantoor, en ver
weg, op de achtergrond van de bomen van de Esplanade en van het Brunnsparken,
de toren van glas en cement van Stockmann en de wolkenkrabber van Torni
oprezen. (241)
845
De smaak van de zalm was voor mij als
een verre herinnering aan rivieren, bossen en wolken: voor mij was hij
als de herinnering aan het Inarimeer in een zomernacht, beschenen door een
bleke arctische zon, onder een zachtgroene, kinderlijke hemel. De roze kleur
die tussen de zilverige schubben van de zalm zichtbaar was, was dezelfde als
van de wolken wanneer de nachtelijke zon op de rand van de horizon rust,
als een sinaasappel op een vensterbank (…) (252)
846
Na het transparante schijnsel van de
moezelwijn, de roze zalm die de herinnering aan de zilverige rivier de
Juutuanjoki, aan de rozige wolken aan de groene hemel van Lapland opriep,
brachten de bourgogne en het Karelische varken, dat net uit de met dennentakken
gestookte oven was gehaald, ons de aarde in herinnering. (254)
847
Oude bebaarde kozakken zagen op de
drempel van hun huis gezeten de colonnes van de Duitse legertrossen
voorbijtrekken; nu en dan keken ze omhoog en zagen de hemel zich dan lieflijk
spannen boven de onmetelijke vlakte: die prachtige hemel van de Oekraïne, zacht
en licht, aan de horizon steunend op hoge Dorische zuilen van smetteloos witte wolken,
die van de bodem van de purperen herfststeppen opstegen. (283)
848
We slopen tussen de extatische menigte
door, die ingespannen naar een hoge witte wolk recht boven de daken
keek, liepen de hele Kàlevalastraat door en gingen toen op het oude Zweedse
kerkhof zitten, op een bankje bij het graf van Sierk. (300)
849
We keerden terug in de vochtige avond,
waardoor paarse rivieren liepen met daaroverheen luchtbruggen van purperen wolken,
bezaaid met groen meren te midden van donkerblauwe bossen. (362)
850
Opeens drong een grijze wolk de
lucht binnen en door de plotselinge schemer traden de mij omringende wezens en
voorwerpen, die tot op dat moment in dat onbeweeglijke witte schijnsel waren
opgelost, naar buiten en onthulden zo hun ware vorm. De gipsen beelden op de
baren veranderden in de schaduw die van de wolk kwam onverwacht in
mensengedaanten, de gipsen maskers veranderden in gezichten van vlees en bloed,
in levende mensengezichten. (424)
851
Er was geen wolkje te bekennen,
zo had me aanvankelijk toegeschenen: zo’n heldere, transparante hemel dat hij
op een onmetelijke, diepe, naakte, lege ruimte leek. (449)
852
De zon brak door een rozige wolk
met groene randen, en een gulden straal weerkaatste op de tafel en tinkelde in
het kristal en porselein. (473)
853
Niets, geen rivier, geen vlakte, geen
berg en nog geen boom, geen wolk geeft zozeer het idee van vrijheid als
de zee. (531)
854
De hemel was wolkeloos, de zee glinsterde
groen aan de horizon als een reusachtig weiland. (549)