Wederzijds bedrog
Je kunt Suikertand als
een spionagethriller of als een romance lezen, maar dan heb je slecht gelezen.
Of toch niet zo goed als Ian McEwan het eigenlijk bedoelde. Want zijn ambitie
met Suikertand (Sweet Tooth, 2012) ligt hoger. Spionage en liefde? Ja, daar gaat
deze roman natuurlijk ook over. Zoals McEwan ook de grauwe Engelse jaren
zeventig nog eens tot leven heeft willen brengen. (Ergens is zelfs de fluit van
Jethro Tull te horen!) Maar eigenlijk
onderzoekt McEwan in Suikertand het
contract tussen auteur en lezer. Suikertand
is – encore! – een roman over de
roman.
Dat niets minder dan de manier waarop schrijven werkt, of de
manier waarop wij horen te lezen, de inzet vormt, wordt al in de allereerste
alinea duidelijk. Daarin laat McEwan al meteen een ferme clue slingeren – en wie goed kijkt zal er her en der verspreid in
het boek nog veel meer aantreffen. Die eerste alinea bevat – maar dat kun je
natuurlijk pas achteraf weten – een samenvatting van wat volgt. Dat gebeurt wel
vaker, de auteur doet het om de aandacht van de lezer te vatten. De kwestie is
om niet al te nadrukkelijk te zijn. McEwan slaagt daarin want je bent toch
geneigd om niet voldoende aandacht te besteden aan dat ‘bijna veertig jaar
geleden’ in de eerste zin – en precies dat is de clue: ‘Mijn naam is Serena Frome (rijmt op bloem) en bijna veertig
jaar geleden werd ik op een geheime missie voor de Britse inlichtingendienst
gestuurd.’ Je bent geneigd er niet voldoende aandacht aan te besteden omdat je
wordt afgeleid door dat nutteloze toevoeginkje ‘(rijmt op bloem)’, maar ook
natuurlijk door de bevreemdende gewaarwording dat de ik-persoon niet van
dezelfde kunne is als de auteur.
(Geslachtsverwisseling, de verhouding tussen de
geslachten en feminisme zijn belangrijke
neventhema’s in Suikertand.)
Een tweede clue is
de eerste zin van de tweede alinea: ‘Ik zal niet veel tijd aan mijn jeugd en
tienerjaren verdoen.’ Dat is niet gebruikelijk – de lezer zal pas na het
beëindigen van zijn lectuur kunnen begrijpen wat deze zin hier komt doen.
En zo gaat het door. Tegelijk met de ontwikkeling van de
personages en de verhaallijn die we nodig hebben om het boek te kunnen
savoureren op een eerste, gemakkelijke, niveau, zet McEwan niet al te nadrukkelijk
– en precies daarin toont hij zijn meesterschap – de sleutels uit voor de
lezers die de eigenlijke lectuur aankunnen. Hij maakt overigens expliciet dat onderscheid
tussen minder goede en goede lezers.
Serena Froome is een ‘eenvoudig soort lezer’ (202). Zij
verslindt boeken, al van jongs af aan, maar voor haar is lezen een ‘manier om
niet te denken’. ‘Ik hield me niet zo bezig met thema’s of treffende zinsneden,
en fraaie beschrijvingen (…) sloeg ik over. Ik wilde personages waarin ik kon
geloven en ik wilde nieuwsgierig worden gemaakt naar alles wat hun ging
gebeuren. In het algemeen gaf ik de voorkeur aan liefdes (…) ik zag graag dat
iemand aan het einde “Wil je met me trouwen” zei. (…) Pulp, hoge literatuur en
alles ertussenin – ze kregen van mij allemaal dezelfde ruwe behandeling.’ (13)
Wie minder goed leest, zegt McEwan hier, behandelt het boek
op een ruwe wijze. Een fijnere afstemming is nodig. Zo een die, onder meer,
voldoende oog heeft voor de ironie waarmee McEwan Suikertand zelf op een huwelijksaanzoek laat eindigen. Natuurlijk!,
ben je bijna geneigd te stellen.
Die fijnere afstemming is nodig om de clues te capteren, en ze hebben vaak met het gewrongen
tijdsperspectief te maken waarvan al in de eerste zin (‘bijna veertig jaar
later’) sprake was. Zo staat er kwansuis op bladzijde 54 een wel wat
merkwaardige ‘Naderhand bleek’ (in de zin ‘Naderhand bleek dat ik niet zo
geheimzinnig had hoeven doen’), en ook aan de ‘een leven lang later’ op
bladzijde 55 ben je geneigd niet genoeg aandacht te besteden. Een schijnbaar
overbodige opmerking als ‘In zekere zin begon hier het verhaal’, pas op
bladzijde 112!, moet de wenkbrauwen doen fronsen want wat heb je dan die eerste
honderd bladzijden zitten doen, Ian?
Ook zinnetjes die met inlevingsvermogen te maken hebben,
zouden bij een tweede lectuur, dus nadat je van de afloop kennis hebt genomen
en dus, als goede lezer, doordrongen
bent van de eigenlijke inzet van de
auteur, wel eens een andere lading kunnen krijgen. Zo bijvoorbeeld de opmerking
op bladzijde 58: ‘Hoe kunnen we het innerlijk leven van een personage, echt of
verzonnen, begrijpen (…)?’ Of, met opnieuw een sneer naar de slechte lezeres
Serena: ‘vermoedelijk was ik op mijn hersenloze manier op zoek naar iets, een
versie van mezelf, een heldin bij wie ik in de huid kon kruipen (…).’ (86) Serena
is uit op herkenning – en ze kan dan ook niet anders dan teleurgesteld
vaststellen dat de personages waarmee ze zich even kon vereenzelvigen, haar
ontsnappen. Vooral in Engelse boeken van vrouwelijke auteurs vindt ze het soort
realisme dat ze aankan; liefst nog heeft ze dat de verhalen die ze leest zich
in Londen afspelen! ‘Dan had ik een maatstaf, dacht ik, dan kon ik de kwaliteit
van het geschrevene afmeten aan de precisie, aan de mate waarin het strookte
met mijn eigen indrukken (…).’ (87) Voor het geval het nog niet mocht duidelijk
zijn, krijgt de lezer op bladzijde 134 nog eens voorgeschoteld: ‘Ik was de
meest laag-bij-de-grondse lezer. Ik wilde alleen mijn eigen wereld, met mij
erin, aan mij teruggegeven in kunstige gedaanten en een toegankelijke vorm.’
Serena houdt niet van romans die het verschil tussen feit en
fictie thematiseren. Zij zou met andere woorden Suikertand van Ian McEwan geen goed boek vinden. Tenzij zij het als
spionageromance zou lezen. ‘Dus geen verraderlijk gesteggel over de grenzen van
hun kunst, geen vertoon van ontrouw aan de lezer door telkens weer in
vermomming de grenzen van de verbeelding te passeren.’ De auteur mag niet een
soort van dubbelagent zijn: hij mag niet onder het mom van het gangbare contract
met de lezer dat contract, en meteen ook het vertrouwen waarop het gebaseerd
is, ondermijnen. (Op bladzijde 244 expliciteert McEwan dat contract tussen
schrijver en lezer. ‘Er bestond naar mijn mening een ongeschreven contract met
de lezer dat de schrijver moet nakomen. Geen enkel element van een bedachte
wereld en ook geen van de personages daaruit mocht zomaar door een gril van de
schrijver verdwijnen. De fantasie moest even degelijk en samenhangend zijn als
de werkelijkheid. Dit contract berustte op een wederzijds vertrouwen.’ (244))
Serena wil verhalen en niet een boek dat gaat over hoe die verhalen werken.
Voor Serena geen postmoderne literatuur!
Afgezien daarvan is het wel spitsvondig dat het
dubbelagentschap (als metafoor voor de auteur die het vertrouwen van de
(eenvoudige) lezer schendt) in Suikertand,
gelezen op het niveau ‘spionageverhaal’, ook
een rol speelt!
Clues zitten er
ook in de talrijke plaatsen waarin wordt gezinspeeld op het verschil tussen de
seksen en de mogelijkheid om in die verhouding van plaats te wisselen. De
schrijver Tom Haley (die, hoe kan het ook anders, veel gemeenschappelijks heeft
met Ian McEwan zelf) vertoont androgyne trekjes. ‘Hij was meisjesachtig rank,
met smalle polsen (…) Die eerste paar seconden vroeg ik me af of me soms een
transseksueel element in de verhalen was ontgaan.’ (177)
Goede lezers blijven niet in het verhaal, het realisme en de
zelfherkenning steken. Zij zoeken daarachter naar de ware bedoelingen van de
auteur. Zij horen zich af te vragen ‘of elke zin een heimelijke bedoeling
bevestigde of ontkende of maskeerde’. Zij moeten ontcijferen, ontmaskeren,
codes breken – ja, precies zoals in een inlichtingendienst als deze waarvoor
Serena werkt wordt gedaan. En zij zullen zien dat niet het verhaal, maar de werking van het verhaal het ware thema
is; dat niet het plezier van het lezen maar de bezinning over hoe het lezen
werkt en waarom de lezer er zich zo aan uitlevert de ware inzet is van de
(hedendaagse, postmoderne) romankunst.
Op bladzijde 233 – en als je al die clues zo achter elkaar plaatst, begin je je toch af te vragen of
McEwan niet té nadrukkelijk te werk is gegaan – staan beide visies op
literatuur, de traditionele en de hedendaagse, diametraal tegenover elkaar: ‘Ik
zei dat ik niet van kunstjes hield, dat ik graag het leven zoals ik het kende
op de pagina herschapen zag. Hij zei dat het niet mogelijk was om zonder
kunstjes het leven op de pagina te herscheppen.’ In literatuur is het niet meer
voldoende om met verschillende elementen of bouwstenen een constructie op te
zetten. Dan bekom je iets ‘als bonen op een rijtje geplaatst’ (383): ‘Geen
weerstand of moeite of terugslag, geen verrassingen, niets sprankelends of
vreemds. Geen ruis, geen torsie. (…) Het was gewoon niet interessant.’ (383)
‘De uitkomt was meer
dan de som van de delen.’ (268) Er moet inderdaad een surplus zijn want voor
minder doen we het niet meer. ‘In een bepaald opzicht was het overduidelijk hoe
die afzonderlijke onderdelen werden ingevoegd en aangewend. Het geheim school
erin hoe ze tot iets samenhangends en geloofwaardigs werden vermengd.’ (269)
Die alchemie is tegenwoordig vereist om het romanschrijven tot een hogere kunst
te verheffen.
Nog clues. Op
pagina 243 lezen we: ‘Pas op de laatste pagina kwam ik erachter dat het verhaal
dat ik las eigenlijk het verhaal was dat de vrouw aan het schrijven was.’ Lezer:
hier moet u extra gealarmeerd zijn! Het mag dan al gaan, ‘in het verhaal’, over
een door Tom Haley geschreven verhaal (merk opnieuw de geslachtsverwisseling
tussen auteur en ik-persoon; bij de lezer van het boek Suikertand moeten nu werkelijk alle rode lichten flikkeren) – hier
is, uiteraard, McEwan zelf aan het woord met iets wat niets minder is dan een
gebruiksaanwijzing, een leesinstructie voor de lezer van het boek Suikertand zelf! In de postmoderne
roman, die Suikertand ondanks de
schijn van het tegendeel is en voor minder goede lezers ook blijft, wordt het
oude contract tussen lezer en auteur verbroken. In plaats van op ‘wederzijds
vertrouwen’ (244) gaat het nu om ‘wederzijds bedrog’ (386) – en het knappe van
McEwans boek is dat het duidelijk maakt dat het niet alleen in de literatuur
tegenwoordig zo gaat, maar dat het eigenlijk in de liefde altijd zo is gegaan:
ondanks dat wederzijdse bedrog kan de liefde gedijen, sterker nog, het
wederzijdse bedrog is er altijd want zelfs in de innigste liefdesband blijft de
ander een vreemde.
Het knappe is ook dat McEwan in zijn boek zelf de verdeeldheid heeft voorspeld die de recensies hebben gekenmerkt. Ik vind dat een hogere vorm van ironische vooruitziendheid en ik moet bekennen: het gevoel door deze auteur zwaar op het verkeerde been te zijn gezet – ja, ook ik! – doet mij nu een diepe buiging maken voor zijn prestatie. Faut le faire!