maandag 25 november 2013

Ian McEwan, Suikertand


Wederzijds bedrog

Je kunt Suikertand als een spionagethriller of als een romance lezen, maar dan heb je slecht gelezen. Of toch niet zo goed als Ian McEwan het eigenlijk bedoelde. Want zijn ambitie met Suikertand (Sweet Tooth, 2012) ligt hoger. Spionage en liefde? Ja, daar gaat deze roman natuurlijk ook over. Zoals McEwan ook de grauwe Engelse jaren zeventig nog eens tot leven heeft willen brengen. (Ergens is zelfs de fluit van Jethro Tull te horen!) Maar eigenlijk onderzoekt McEwan in Suikertand het contract tussen auteur en lezer. Suikertand is – encore! – een roman over de roman.

Dat niets minder dan de manier waarop schrijven werkt, of de manier waarop wij horen te lezen, de inzet vormt, wordt al in de allereerste alinea duidelijk. Daarin laat McEwan al meteen een ferme clue slingeren – en wie goed kijkt zal er her en der verspreid in het boek nog veel meer aantreffen. Die eerste alinea bevat – maar dat kun je natuurlijk pas achteraf weten – een samenvatting van wat volgt. Dat gebeurt wel vaker, de auteur doet het om de aandacht van de lezer te vatten. De kwestie is om niet al te nadrukkelijk te zijn. McEwan slaagt daarin want je bent toch geneigd om niet voldoende aandacht te besteden aan dat ‘bijna veertig jaar geleden’ in de eerste zin – en precies dat is de clue: ‘Mijn naam is Serena Frome (rijmt op bloem) en bijna veertig jaar geleden werd ik op een geheime missie voor de Britse inlichtingendienst gestuurd.’ Je bent geneigd er niet voldoende aandacht aan te besteden omdat je wordt afgeleid door dat nutteloze toevoeginkje ‘(rijmt op bloem)’, maar ook natuurlijk door de bevreemdende gewaarwording dat de ik-persoon niet van dezelfde kunne is als de auteur.

(Geslachtsverwisseling, de verhouding tussen de geslachten  en feminisme zijn belangrijke neventhema’s in Suikertand.)

Een tweede clue is de eerste zin van de tweede alinea: ‘Ik zal niet veel tijd aan mijn jeugd en tienerjaren verdoen.’ Dat is niet gebruikelijk – de lezer zal pas na het beëindigen van zijn lectuur kunnen begrijpen wat deze zin hier komt doen.

En zo gaat het door. Tegelijk met de ontwikkeling van de personages en de verhaallijn die we nodig hebben om het boek te kunnen savoureren op een eerste, gemakkelijke, niveau, zet McEwan niet al te nadrukkelijk – en precies daarin toont hij zijn meesterschap – de sleutels uit voor de lezers die de eigenlijke lectuur aankunnen. Hij maakt overigens expliciet dat onderscheid tussen minder goede en goede lezers.

Serena Froome is een ‘eenvoudig soort lezer’ (202). Zij verslindt boeken, al van jongs af aan, maar voor haar is lezen een ‘manier om niet te denken’. ‘Ik hield me niet zo bezig met thema’s of treffende zinsneden, en fraaie beschrijvingen (…) sloeg ik over. Ik wilde personages waarin ik kon geloven en ik wilde nieuwsgierig worden gemaakt naar alles wat hun ging gebeuren. In het algemeen gaf ik de voorkeur aan liefdes (…) ik zag graag dat iemand aan het einde “Wil je met me trouwen” zei. (…) Pulp, hoge literatuur en alles ertussenin – ze kregen van mij allemaal dezelfde ruwe behandeling.’ (13)

Wie minder goed leest, zegt McEwan hier, behandelt het boek op een ruwe wijze. Een fijnere afstemming is nodig. Zo een die, onder meer, voldoende oog heeft voor de ironie waarmee McEwan Suikertand zelf op een huwelijksaanzoek laat eindigen. Natuurlijk!, ben je bijna geneigd te stellen.

Die fijnere afstemming is nodig om de clues te capteren, en ze hebben vaak met het gewrongen tijdsperspectief te maken waarvan al in de eerste zin (‘bijna veertig jaar later’) sprake was. Zo staat er kwansuis op bladzijde 54 een wel wat merkwaardige ‘Naderhand bleek’ (in de zin ‘Naderhand bleek dat ik niet zo geheimzinnig had hoeven doen’), en ook aan de ‘een leven lang later’ op bladzijde 55 ben je geneigd niet genoeg aandacht te besteden. Een schijnbaar overbodige opmerking als ‘In zekere zin begon hier het verhaal’, pas op bladzijde 112!, moet de wenkbrauwen doen fronsen want wat heb je dan die eerste honderd bladzijden zitten doen, Ian?

Ook zinnetjes die met inlevingsvermogen te maken hebben, zouden bij een tweede lectuur, dus nadat je van de afloop kennis hebt genomen en dus, als goede lezer, doordrongen bent van de eigenlijke inzet van de auteur, wel eens een andere lading kunnen krijgen. Zo bijvoorbeeld de opmerking op bladzijde 58: ‘Hoe kunnen we het innerlijk leven van een personage, echt of verzonnen, begrijpen (…)?’ Of, met opnieuw een sneer naar de slechte lezeres Serena: ‘vermoedelijk was ik op mijn hersenloze manier op zoek naar iets, een versie van mezelf, een heldin bij wie ik in de huid kon kruipen (…).’ (86) Serena is uit op herkenning – en ze kan dan ook niet anders dan teleurgesteld vaststellen dat de personages waarmee ze zich even kon vereenzelvigen, haar ontsnappen. Vooral in Engelse boeken van vrouwelijke auteurs vindt ze het soort realisme dat ze aankan; liefst nog heeft ze dat de verhalen die ze leest zich in Londen afspelen! ‘Dan had ik een maatstaf, dacht ik, dan kon ik de kwaliteit van het geschrevene afmeten aan de precisie, aan de mate waarin het strookte met mijn eigen indrukken (…).’ (87) Voor het geval het nog niet mocht duidelijk zijn, krijgt de lezer op bladzijde 134 nog eens voorgeschoteld: ‘Ik was de meest laag-bij-de-grondse lezer. Ik wilde alleen mijn eigen wereld, met mij erin, aan mij teruggegeven in kunstige gedaanten en een toegankelijke vorm.’

Serena houdt niet van romans die het verschil tussen feit en fictie thematiseren. Zij zou met andere woorden Suikertand van Ian McEwan geen goed boek vinden. Tenzij zij het als spionageromance zou lezen. ‘Dus geen verraderlijk gesteggel over de grenzen van hun kunst, geen vertoon van ontrouw aan de lezer door telkens weer in vermomming de grenzen van de verbeelding te passeren.’ De auteur mag niet een soort van dubbelagent zijn: hij mag niet onder het mom van het gangbare contract met de lezer dat contract, en meteen ook het vertrouwen waarop het gebaseerd is, ondermijnen. (Op bladzijde 244 expliciteert McEwan dat contract tussen schrijver en lezer. ‘Er bestond naar mijn mening een ongeschreven contract met de lezer dat de schrijver moet nakomen. Geen enkel element van een bedachte wereld en ook geen van de personages daaruit mocht zomaar door een gril van de schrijver verdwijnen. De fantasie moest even degelijk en samenhangend zijn als de werkelijkheid. Dit contract berustte op een wederzijds vertrouwen.’ (244)) Serena wil verhalen en niet een boek dat gaat over hoe die verhalen werken. Voor Serena geen postmoderne literatuur!

Afgezien daarvan is het wel spitsvondig dat het dubbelagentschap (als metafoor voor de auteur die het vertrouwen van de (eenvoudige) lezer schendt) in Suikertand, gelezen op het niveau ‘spionageverhaal’, ook een rol speelt!

Clues zitten er ook in de talrijke plaatsen waarin wordt gezinspeeld op het verschil tussen de seksen en de mogelijkheid om in die verhouding van plaats te wisselen. De schrijver Tom Haley (die, hoe kan het ook anders, veel gemeenschappelijks heeft met Ian McEwan zelf) vertoont androgyne trekjes. ‘Hij was meisjesachtig rank, met smalle polsen (…) Die eerste paar seconden vroeg ik me af of me soms een transseksueel element in de verhalen was ontgaan.’ (177)

Goede lezers blijven niet in het verhaal, het realisme en de zelfherkenning steken. Zij zoeken daarachter naar de ware bedoelingen van de auteur. Zij horen zich af te vragen ‘of elke zin een heimelijke bedoeling bevestigde of ontkende of maskeerde’. Zij moeten ontcijferen, ontmaskeren, codes breken – ja, precies zoals in een inlichtingendienst als deze waarvoor Serena werkt wordt gedaan. En zij zullen zien dat niet het verhaal, maar de werking van het verhaal het ware thema is; dat niet het plezier van het lezen maar de bezinning over hoe het lezen werkt en waarom de lezer er zich zo aan uitlevert de ware inzet is van de (hedendaagse, postmoderne) romankunst.

Op bladzijde 233 – en als je al die clues zo achter elkaar plaatst, begin je je toch af te vragen of McEwan niet té nadrukkelijk te werk is gegaan – staan beide visies op literatuur, de traditionele en de hedendaagse, diametraal tegenover elkaar: ‘Ik zei dat ik niet van kunstjes hield, dat ik graag het leven zoals ik het kende op de pagina herschapen zag. Hij zei dat het niet mogelijk was om zonder kunstjes het leven op de pagina te herscheppen.’ In literatuur is het niet meer voldoende om met verschillende elementen of bouwstenen een constructie op te zetten. Dan bekom je iets ‘als bonen op een rijtje geplaatst’ (383): ‘Geen weerstand of moeite of terugslag, geen verrassingen, niets sprankelends of vreemds. Geen ruis, geen torsie. (…) Het was gewoon niet interessant.’ (383)

‘De uitkomt was meer dan de som van de delen.’ (268) Er moet inderdaad een surplus zijn want voor minder doen we het niet meer. ‘In een bepaald opzicht was het overduidelijk hoe die afzonderlijke onderdelen werden ingevoegd en aangewend. Het geheim school erin hoe ze tot iets samenhangends en geloofwaardigs werden vermengd.’ (269) Die alchemie is tegenwoordig vereist om het romanschrijven tot een hogere kunst te verheffen.

Nog clues. Op pagina 243 lezen we: ‘Pas op de laatste pagina kwam ik erachter dat het verhaal dat ik las eigenlijk het verhaal was dat de vrouw aan het schrijven was.’ Lezer: hier moet u extra gealarmeerd zijn! Het mag dan al gaan, ‘in het verhaal’, over een door Tom Haley geschreven verhaal (merk opnieuw de geslachtsverwisseling tussen auteur en ik-persoon; bij de lezer van het boek Suikertand moeten nu werkelijk alle rode lichten flikkeren) – hier is, uiteraard, McEwan zelf aan het woord met iets wat niets minder is dan een gebruiksaanwijzing, een leesinstructie voor de lezer van het boek Suikertand zelf! In de postmoderne roman, die Suikertand ondanks de schijn van het tegendeel is en voor minder goede lezers ook blijft, wordt het oude contract tussen lezer en auteur verbroken. In plaats van op ‘wederzijds vertrouwen’ (244) gaat het nu om ‘wederzijds bedrog’ (386) – en het knappe van McEwans boek is dat het duidelijk maakt dat het niet alleen in de literatuur tegenwoordig zo gaat, maar dat het eigenlijk in de liefde altijd zo is gegaan: ondanks dat wederzijdse bedrog kan de liefde gedijen, sterker nog, het wederzijdse bedrog is er altijd want zelfs in de innigste liefdesband blijft de ander een vreemde.

Het knappe is ook dat McEwan in zijn boek zelf de verdeeldheid heeft voorspeld die de recensies hebben gekenmerkt. Ik vind dat een hogere vorm van ironische vooruitziendheid en ik moet bekennen: het gevoel door deze auteur zwaar op het verkeerde been te zijn gezet – ja, ook ik! – doet mij nu een diepe buiging maken voor zijn prestatie. Faut le faire!