17 augustus 2013
Vannacht is er onweer en regen. Ik lees van vijf tot zes
en vat daarna – gelukkig – opnieuw de slaap. Alweer bevolken mijn kwelduivels
mijn dromen. Deze vormen bij het ontbijt, onder het zeil vanwege de lichte
regen, de aanleiding voor een diepgaand gesprek. We hebben het over mijn onverwerkte
(‘versteende’) trauma’s. Wat moet ik ermee? Expliciteren? Waartoe zou ik dat
doen? Nog het liefst van al zou ik, zeg ik, veel liever in elk geval dan ermee
naar een psych gaan, er een boek mee schrijven. Een brievenboek, zoals Black Box van Amos Oz (dat ik nu aan het
lezen ben), zou een zeer geschikte vorm zijn. Ik heb in elk geval stof genoeg
voor een pittig familiedrama, zeg ik nog – maar dat klinkt me meteen al te dramatisch
in de oren. Stof genoeg is echter niet genoeg, natuurlijk. Je moet het ook nog
kúnnen. We hebben het ook nog over G., over genetisch en omgevingsbepaalde
psychische aandoeningen, over het nut van psychiaters, psychologen en
psychotherapeuten, en over al hun gepsychologiseer. S. moet me voor de
zoveelste keer het verschil uitleggen: ik vergeet het iedere keer (of ik
verdring het). Ze raadt me aan om eens met die X te gaan praten. ‘Is hij er zo
eentje die wordt terugbetaald of niet?’, probeer ik nog. Gelukkig zijn er hier
in een straal van vijftig kilometer vast en zeker geen te vinden: ik voel me
veilig.