18 augustus 2013
’s Namiddags, na de siësta, maken we een wandeling met M. en
J., nog een Nederlands koppel dat we inmiddels hebben leren kennen, en ook zeer
sympathieke en interessante mensen. Ze wonen ergens tussen Tongeren en
Maastricht en zitten in de psychotherapeutische sector. Ze hebben gisteren een
kleine wandeling tot helemaal boven op de heuvel naast de camping
‘klaargemaakt’. Klaarmaken wil hier zeggen: het meeste kruid wegmaaien,
overhangende takken verwijderen, en bij splitsingen of aftakkingen met keien
stapeltjes vormen die de juiste richting aangeven. S. fungeert als proefkonijn
en loopt voorop: zij moet, zonder instructies en enkel op de aangebrachte
aanwijzingen voortgaand, het traject volgen zoals zij denkt dat het is. Dat
lukt heel goed.
Boven komen we bij ‘de ruïne’. Niet van een kasteel of zo,
wel van een verblijf van, ja, van wie eigenlijk? Wie heeft hier ooit zijn nachten
doorgebracht? (Ja,
zijn nachten:
ondenkbaar dat het, in deze verlatenheid, een vrouw was.) Een herder? Vandaar
wellicht die grote ruimte: om ook de hele kudde beschutting te bieden. Tegen
het weer maar wellicht ook tegen de wolven die hier toen nog talrijk
rondwaarden. Ik schat dat deze kleine, volledig met gestapelde stenen
opgetrokken
abri, negentiende- of
misschien zelfs achttiende-eeuws is. Ouder kan het, denk ik, niet zijn. Ik
herinner mij in
De ontdekking van Frankrijk van Graham Robb te hebben gelezen dat de Cevennen en de Auvergne
pas halfweg de achttiende eeuw werden ontgonnen, om niet te zeggen ontdekt. Ik
herinner mij ook het boek van Richard Holmes,
Voetsporen, onder meer over de reis die Louis Stevenson in 1878 met
zijn ezel door deze toen nog zeer onhergbergzame streken ondernam. Ik probeer
mij in te denken hoe de man die hier met zijn dieren (schapen, hond)
overnachtte zich moet hebben gevoeld, hoe hij zichzelf behielp, hoe
verpletterend zijn eenzaamheid moet zijn geweest. En hoe groot zijn verwondering
wanneer hij ’s nachts onder de peilloze sterrenhemel aan zijn pijp lurkte.