18 augustus 2013
’s Avonds in de schuur krijgen we bezoek van het langwerpige
knaagdier dat we hier drie jaar geleden ook al zagen. Volgens H. is het een loir, een marmot. Ik dacht aan een wezel
(belette), maar nu ik het in de
Larousse opzoek, denk ik dat H. gelijk heeft: het dier is donkergrijs en ongeveer
20 centimeter lang, en de helft van die lengte gaat op in een pluimstaart. Een
wezel is veel rosser en heeft een kleinere staart. In elk geval: het dier, als
het al hetzelfde exemplaar is als drie jaar geleden, is opvallend mak en
riskeert zich ver van zijn holopening in de ruw gestapelde en nauwelijks
gemetselde muur waarin hij woont. De wezel lijkt ons, Rummikubspelende
campinggangers, te observeren en zelfs uit te dagen. Kan het dat een dier in
drie jaar zo’n gewenning ontwikkelt? Het werkt in elk geval H. op zijn zenuwen
en hij gaat het beestje met zijn slof te lijf. Het is niet duidelijk of hij het
wil verjagen of treffen. Ik teken, een beetje flauwtjes, bezwaar aan, maar moet
aanhoren hoe schadelijk die beesten zijn en ik geloof het: ze knagen een heel
stelsel van gangen in de specie tussen de stenen – op den duur slagen ze erin
om zelfs een kloekgebouwde schuur als deze waarin we toch elke avond gezellig
rond het haardvuur komen zitten te ondermijnen en te doen instorten. Dat lijkt
me wel een afdoende argumentatie om de antropocentrische omschrijving
‘schadelijk’ te gebruiken. Of je er met een slof op moet slaan, is natuurlijk
nog een andere kwestie. H. mist doel, maar het beest is toch in die mate
geschrokken dat het met een schril-piepende kreet wegschiet en in een ander
gat, hoog in de muur, bijna in de nok, verdwijnt.