maandag 4 november 2013

los ingeslagen 131


14 augustus 2013

Om vier uur, na de siësta dus, hebben de petanquisten hun vaste afspraak. Ze komen bijeen in de schaduw van de eenzame boom naast hun met bielzen afgebakende terreintje en loten de verdeling van de dagploegen door allemaal op een rij te staan en tegelijk naar het cochonnetje te mikken. Dat levert een grappig beeld op: al die uitgezakte lijven, al die simultane zwaaibewegingen die in een voorwaarts bevroren arm eindigen, de vingers neerwaarts gestrekt in een overbodig geworden grijpstand, en vervolgens dat gezellige gemurmel rond het doelwit. Deze deliberatie wordt gestaafd met het meetlint indien de ballenconstellatie op het stoffige grind niet op zicht kan beslecht worden en dus een verificatie der opinies vereist.

Het kan geen toeval zijn dat H. uitgerekend op dat uur met zijn grasmachine komt aantuffen: de enige grasstrook die hij nog niet heeft aangepakt, ligt vlak naast het petanqueterrein. Zijn bedoeling is duidelijk: hij gaat die lamlendige Hollanders eens flink koeioneren. Dat levert het volgende beeld op, telkens ik het volgende anderhalf uur van mijn lectuur opkijk: het tiental spelers, in vakantiestemming en ook dusdanig uitgedost, maar wellicht toch ook geïrriteerd (dat kan ik van op mijn plek niet vaststellen, of ze doen in elk geval hun best om geen uiting te geven aan die irritatie), en daarnaast H., die in zijn lange blauwe werkmansbroek en geel T-shirt voorovergebogen over de handgreep van zijn maaier heen en weer gaat over het grasveld, en de damp van zijn cigarillo die zich vermengt met de gassen uit de al te luidruchtige machine.

’s Avonds kan H. zijn pret niet verbergen wanneer S. hem vraagt of hij het dan niet wist dat hij het petanquespel zou verstoren. Tuurlijk wist ik het, ik heb ze goed liggen gehad. En hoe reageerden ze?, vraagt S. Ils étaient furax! Maar ja, voegt H. er fijntjes aan toe, iemand moet toch het gras maaien?