vrijdag 13 augustus 2004

Mijn woordenboek (17)

AANKLACHT
Soms vinden we haar bitter, de aanklacht. Hoe dat komt? Ach, het zal wel iets te maken hebben met het vergeefse ervan. We richten haar tot een anonieme bestierder, en we wéten dat zij niets zal teweegbrengen, laat staan iets veranderen, zodanig dat wij een volgende keer niet meer moeten aanklagen. We formuleren onze aanklacht, richten haar en spreken haar uit. En dan vergeten we haar zo vlug mogelijk. We zijn haar liever kwijt dan rijk, zoals ook bitter een smaak is waar we liever niet op terugkomen.
Soms vinden we haar niet bitter, de aanklacht. De smaak van het onrecht is te pregnant, onze verongelijktheid te hevig om de bitterheid, die aanklachten zo eigen is, te proeven. We bedenken en richten en formuleren impulsief. Dat lucht op. Het scherpt onze trots, ons gevoel van zelfbesef aan. Even voelen we onze identiteit in de handeling van het aanklagen opzwellen. We zijn iets want we klagen aan. Pas later komt het besef… Wat was het aandeel van ons ik, wat het aandeel van het aangeklaagde onrecht in onze aanklacht?