TWEEDE DAG 6-10
II – 6
Op de vlucht voor
politieke omstandigheden en gedreven door de grillen van een storm
belandt Beritola Caracciola, echtgenote van Arrighetto Capece,
landvoogd van Sicilië, samen met haar twee zoontjes, Giufreddi en
Scacciato, en hun min op het onbewoonde eiland Lipari. Daar gaan
kapers met de twee zoontjes en de min aan de haal. De edelvrouw
blijft alleen achter en ontfermt zich over een koppel reebokjes en
een hinde. Enkele maanden later meert markies Currado Malaspina,
daartoe al evenzeer door tempestieve omstandigheden gedwongen, op het
eiland aan. Hij vindt daar de inmiddels verwilderde vrouw en haar
reeëngezinnetje. Hij neemt hen mee naar zijn kasteel in Lunigiana.
Ondertussen zijn de twee zonen en de min in Genua als slaven verkocht
aan Gasparrino Doria. Jaren later laat de min Giufreddi een andere
naam aannemen: Giannotto van Procida. Giannotto ontsnapt en komt na
veel omzwervingen in – toevallig! – Lunigiana aan, waar hij in
dienst van Currado treedt. Zijn moeder herkent hem niet. Giannotto
begint een affaire met de dochter des huizes, Spina. Het liefdespaar
wordt betrapt en wordt door Currado in een kerker gegooid. Daar
verneemt Giannotto dat in Sicilië de politieke wind opnieuw uit een
voor hem gunstige hoek waait. Hij onthult aan zijn bewaker zijn ware
identiteit. Dit komt Currado ter ore. De markies heft meteen de straf
op en stelt Giannotto voor aan diens moeder. Zij stemt in met een
huwelijk tussen Giannotto en Spina. Currado laat uit Genua nu ook
Scacciato overbrengen, die daar nog steeds de slaaf is van meester
Gasparrino. En aangezien in Sicilië Arrighetto Capece zijn vrijheid
en status heeft heroverd, kan alles terugkeren naar de situatie van
voor de schipbreuk die Beritola met haar twee zonen op Lipari had
doen belanden.
II – 7
De buitengewoon
mooie Alatiël wordt door haar vader, Beminedab, sultan van Caïro,
uitgehuwelijkt aan de koning van de Algarve. Maar op weg daarheen
strandt zij na een schipbreuk samen met wat er van haar gevolg
overblijft op Majorca. Daar valt de islamitische schone in de klauwen
van de christelijke edelman Pericon de Visalgo, die erin slaagt haar
van zijn charmes te overtuigen. Maar Pericon wordt door zijn jaloerse
broer Marato vermoord. De onverlaat schaakt Alatiël. Ook hij slaagt
erin om ‘met zijn trooster-der-bedrukten balsem in de wonde te
gieten’ en wist op die manier in het geheugen van Alatiël snel de
herinnering aan Pericon uit. Maar nu hebben twee broers hun oog op
Alatiël laten vallen. Eerst schakelen ze gezamenlijk Marato uit,
waarna de ene broer de andere vermoordt. Hij wordt minnaar nummer
drie. Op zijn beurt wordt deze schurk verschalkt, en wel door de
prins van Morea: vier. De schoonheid van Alatiël is ondertussen de
hertog van Athene ter ore gekomen, waarna ook hij niet anders kan dan
zich ervan, na de onvermijdelijke moord en doodslag, van zeer nabij
te vergewissen. Vijf. Daar komt oorlog van, waarin de hertog een
alliantie aangaat met Constantijn, de zoon van de keizer van
Constantinopel maar ook de broer van de door haar echtgenoot bedrogen
hertogin van Athene. Zij ziet de kans schoon om zich te wreken. Met
haar medewerking slaagt Constantijn erin Alatiël te bevrijden uit de
klauwen van de hertog en mee te voeren naar Chios, waar hij met haar
een liederlijk leven leidt. Zes. Het feest duurt tot hij wordt
verschalkt door de Turkse koning Oezbek. Ook door deze zevende
minnaar laat de schone sultansdochter zich gaarne troosten. Oezbek
vertrouwt Alatiël toe aan zijn dienaar Antiochus, terwijl hij ten
strijde trekt tegen de keizer van Constantinopel, die het onrecht,
zijn zoon Constantijn aangedaan, wil wreken. Natuurlijk bezwijkt ook
Antiochus voor de charmes van Alatiël. Samen met deze achtste
minnaar neemt Alatiël de benen wanneer zij verneemt dat Oezbek in de
pan is gehakt. Antiochus wordt ziek en laat zijn liefdesbuit over aan
een goede vriend, een Cypriotische koopman. Negen. Op Cyprus wordt
Alatiël herkend door de koopman Antigon van Famagusta. Men diens
hulp, en die van de koning van Famagusta, slaagt Alatiël erin om, na
al haar omzwervingen, terug te keren naar haar vader. De sultan
krijgt een verhaal opgedist waaruit zijn dochter als veel vromer naar
voren komt dan zij in werkelijkheid bij haar veroveraars is geweest,
en zo kan zij alsnog, nadat zij ‘met negen verschillende mannen
misschien wel tienduizend keer het bed had gedeeld’, als maagd aan
de koning van Algarve worden uitgehuwelijkt.
II – 8
Door de kroonprins van Frankrijk valselijk van aanranding van zijn
echtgenoot beschuldigd, slaat weduwnaar Gautier, graaf van Antwerpen,
ijlings met zijn twee kinderen op de vlucht. Hij geeft Louis en
Violante andere namen – Perrot en Jeannette – en placeert ze op
twee verschillende adellijke adressen. Zelf trekt hij naar Ierland,
waar hij stalknecht van een ridder wordt. Jaren later trouwt
Jeannette met de zoon van het huis waar ze is onder- en
grootgebracht. Perrot doet hetzelfde met de dochter van zijn
pleeggezin. Daardoor zijn beide kinderen van de graaf van Antwerpen
op vooraanstaande posities terechtgekomen. Gautier reist nu naar
Engeland, waar hij zich, zonder zich kenbaar te maken, vergewist van
de status van zijn kinderen. Samen met zijn zoon Perrot en zijn
schoonzoon geraakt hij betrokken in de alliantie van de Engelsen en
Fransen tegen de Duitsers, en wel aan de zijde van de echtgenoot van
de Franse kroonprinses die aan de basis van zijn verbanning lag. Zij
wordt net dan ziek. Vlak voor ze sterft biecht ze haar valse
beschuldiging op en gelast ze haar ondergeschikten de graaf en diens
kinderen op te sporen. Wanneer dit de graaf ter ore komt, zegt hij
aan zijn kinderen wie hij is. Die doen het nodige bij de koning van
Frankrijk om hun vader in ere te laten herstellen.
II – 9
Koopman
Bernabò
Lomellin uit Genua beweert tijdens een verblijf in Parijs dat zijn
vrouw Zinevra de ideale echtgenote is. Zij beschikt over alle
kwaliteiten waarover een echtgenote moet beschikken, en een ervan is
uiteraard trouw. Ambrogiolo durft het aan hieraan te twijfelen en hij
sluit een weddenschap
af met Bernabò: hij zal naar Genua reizen, daar binnen de drie
maanden Zinevra verleiden en vervolgens aan Bernabò de bewijzen van
de ontrouw van zijn
echtgenote
voorleggen. Met een list weet Ambrogiolo,
zonder evenwel Zinevra’s eerbaarheid te schenden, de nodige
bewijsstukken te verzamelen. Hij toont ze aan Bernabò, die
spoorslags naar Genua vertrekt, waar hij zijn dienaar de opdracht
geeft om Zinevra om het leven te brengen. Zinevra weet de dienaar te
vermurwen en geeft hem bovendien de opdracht om het
bij Bernabò
te
doen uitschijnen dat
hij zich wél van zijn taak heeft gekweten. Vermomd als matroos en
onder de schuilnaam Sicurano van Finale laat Zinevra zich aanwerven
door een Catalaanse edelman en vervolgens door de sultan van
Alexandrië, waar
die edelman de markt in Akko moet helpen bewaken. Sicurano/Zinevra
ontmoet daar Ambrogiolo, die, zonder de als man verklede vrouw voor
hem te herkennen, een van Zinevra’s als bewijsstuk meegegriste
sieraden te koop aanbiedt. Ambrogiolo is zo onvoorzichtig meteen ook
te vertellen hoe hij in het bezit van dat kleinood is gekomen.
Sicurano/Zinevra besluit zich te wreken en laat de inmiddels aan
lager wal geraakte Bernabò
naar
Alexandrië komen. In een confrontatie tussen de afsluiter van de
weddenschap en de bedrieger komt de waarheid aan het licht. Pas dan
onthult Sicurano/Zinevra zijn/haar ware identiteit. Zinevra vergeeft
Bernabò
zijn
domme bereidheid om een weddenschap af te sluiten die haar trouw in
twijfel trok. De sultan van
zijn kant bedenkt
voor Ambrogiolo een gepaste straf.
II – 10
Ricciardo van
Chiuzica, rechter in Pisa en een rijke kamergeleerde ‘die meer
kracht had in zijn hersenen dan in zijn lendenen’, slaagt erin de
mooie Bartolomea tot zijn vrouw te maken maar niet om haar te
bevredigen. Tijdens een pleziertochtje op zee wordt Bartolomea
geschaakt door de zeerover Paganino da Mare. Ricciardo vindt, na lang
zoeken, Paganino’s woonplaats: Monaco. Hij reist daarheen om zijn
echtgenote op te eisen. Maar Bartolomea, die in vleselijk opzicht
door de zeeschuimer beter wordt bediend dan in het bed van haar
kamergeleerde, weigert met hem naar Pisa terug te keren en Ricciardo
staat voor lul, pardon, voor het tot rechtop staan voorbeschikte
aanhangsel van het mannelijke procreatieapparaat.
Giovanni
Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen
(2003)