De grote deur was geluidloos opengegaan en in het halfdonker
binnen stond een rijpe vrouw, in streng zwart gekleed en met een rode roos achter
haar oor. Ondanks haar leeftijd, die niet onder de veertig lag, was ze een nog
trotse mulattin, met goudkleurige, wrede ogen en het haar strak over haar
schedel getrokken, als een helm van ijzerkatoen.
Gabriel García Marquez, Liefde in tijden van cholera, 22-23