1.1.1. Johanna Kint, Expo 58 als belichaming van het humanistisch modernisme →
Kritiek op het kolonialisme, op basis waarvan we een groot
deel van onze welvaart hadden opgebouwd, was er op de Wereldtentoonstelling van
1958 nauwelijks. Kint hekelt ‘het anachronisme’ van de tentoonstelling: ‘in een
tijd van dekolonisatie gaf het land nog blijk van paternalistische
beschavingspolitiek’. Dit paternalisme, met ‘missie- en beschavingswerk’ was
‘een humanitaire dekmantel voor België’s toenmalige internationale positie’,
die – uiteraard – vooral de ‘exploitatie van Congo’s rijkdommen’ betrof. ‘De
kapitalistische onderneming was de grote gangmaker van het paternalisme’.
Niemand kon toen vermoeden dat de gebeurtenissen in Congo elkaar niet veel
later zeer snel zouden opvolgen, met de bestelde moord in 1961 op Patrice
Lumumba als een van de trieste dieptepunten. Lumumba was in 1958 samen met een
aantal ‘évolués’ naar Brussel gekomen en had daar volop de gelegenheid gekregen
om de kiem te leggen voor het Congolese nationalisme.
→ 1.1.1.5. Ludo De Witte, De moord op Lumumba
Eindelijk heb ik dan deze bijzonder grondige historische
reconstructie gelezen. De hoofdmoot werd in 1999 gepubliceerd en gaf aanleiding
tot de parlementaire Lumumbacommissie. Deze rondde eind 2001 haar werkzaamheden
af met de conclusie dat enkele leden van de toenmalige Belgische regering ‘morele
verantwoordelijkheid’ droegen voor het lot dat de Congolese premier in januari
1961 had moeten ondergaan – gevangenneming, ontvoering, mishandeling en
uiteindelijk liquidatie – maar ook voor de desinformatie achteraf. Deze
conclusie klinkt erg voorzichtig en vaag in vergelijking met het gedetailleerde
feitenmateriaal dat De Witte in zijn studie verzamelde – niet alleen in verband
met de moord op Lumumba zelf maar ook met de demarches van de Belgische
belanghebbenden om alle sporen die zouden leiden naar de Belgische
betrokkenheid die er volgens De Witte wel degelijk was uit te wissen. Ondanks
het feit dat de commissie de toegang had weten te forceren tot een aantal
archieven die voor De Witte nog gesloten waren gebleven, was het duidelijk dat
dit materiaal te bezwarend was voor het Belgische regime, de Belgische haute finance én het Belgische
koningshuis om tot een unanieme expliciete parlementaire veroordeling van de
Belgische betrokkenheid in de moord op Lumumba aanleiding te kunnen geven, die
dan op haar beurt ongetwijfeld voedsel zou hebben kunnen geven aan een voor het
gerecht afgedwongen veroordeling.
In de inleiding bij de tweede druk van het boek (2011) vraagt
Ludo De Witte zich af of de conclusie van de Lumumbacommissie heeft geleid tot
gerechtigheid. Neen dus. Met name Etienne Davignon, die destijds op
Buitenlandse Zaken een ondergeschikte maar daarom niet onbelangrijke functie
vervulde en in die positie zeker ook medeverantwoordelijk was, geniet nog
steeds van een onverdiende onschendbaarheid. Aldus Ludo De Witte.
Opvallend is de moeizame relatie met het op
onwaarschijnlijke schaal verspreide en ook bekroonde Congoboek van David Van
Reybrouck. Congo kwam uit in 2010 en
Van Reybrouck lijkt voor de passages waarin hij de belangrijkste feiten in
verband met Lumumba verwerkt – de beruchte speech en de liquidatie – nauwelijks
een beroep te hebben gedaan op het boek van De Witte. Het is wel opgenomen in
zijn bibliografie, maar het valt toch
wel heel erg op hoe Van Reybrouck er in zijn tekst omheen fietst. Nergens verwijst
hij ernaar – alsof er helemaal geen Lumumbacommissie is geweest. Maar niet
alleen dat, het licht dat Van Reybrouck op de gebeurtenissen laat schijnen is
toch wel heel verschillend. Hij is veel kritischer ten aanzien van de Congolese
staatsman dan De Witte. Zo tilt hij erg zwaar aan de manier waarop Lumumba met
zijn inaugurale speech de Belgische koning voor schut zette. In bepaalde
aspecten wijken beide teksten niet alleen qua teneur maar ook in de feiten behoorlijk
van elkaar af. Als Van Reybrouck bijvoorbeeld schrijft: ‘In augustus 1960 was
Lumumba een eenzaam man, die alleen nog de steun had van de Sovjets’ (320), dan
is het mij toch een raadsel waarom Lumumba zo nodig moest worden geëlimineerd.
Door velen werd Lumumba, niet altijd op een waardenvrije wijze, opzijgeschoven
als een onrealistische, naïeve, ondiplomatische wereldverbeteraar zonder
politiek talent, in elk geval als politieke kracht niet sterk genoeg om in de
chaos na de onafhankelijkheid zijn land de juiste richting te doen inslaan.
Maar, aldus De Witte, deze versie van de historische werkelijkheid laat niet
toe ‘een antwoord te geven op één cruciale vraag: als Lumumba een geïsoleerd
politicus was, hoe komt het dan dat Brussel, Washington en New York [bedoeld
worden de VS en de VN] een gigantische en langdurige militaire operatie
opzetten, met inbegrip van de ontplooiing van vele duizenden Belgische soldaten
en blauwhelmen, destabiliserings-, moord- en omkopingsoperaties, en een enorme
mediacampagne?’ De Witte toont alvast aan dat Lumumba’s deportatie naar Katanga
en uiteindelijk zijn liquidatie nu net ‘nodig’ waren omdat men vreesde dat zijn
talrijke medestanders hem terug naar de hoogste politieke macht zouden stuwen –
en dat op die manier de economische belangen van het Westen in de voormalige
kolonie (‘de neokoloniale wurggreep’) niet zouden kunnen worden gevrijwaard.
(Over Van Reybroucks Lumumba-interpretatie schreef Joris Note een zeer goed stuk.
En Ludo De Witte had ook wel enige
bedenkingen bij Congo.)
Wat er ook van zij, De
moord op Lumumba is een sterk staaltje onderzoeksjournalistiek en hééft een
daadwerkelijke impact gehad – en heeft dat nog steeds – op de manier waarop we
naar ons koloniale verleden kijken.
Volg
alle teksten van het project 'laatste rechte lijn': hier