woensdag 31 mei 2017

driekleur 313



Het oorlogspapier vertoont roestvlekken, er zitten liefst drie leeslinten in, geel, rood, blauw, maar dat is, denk ik, het werk van de binder die tien jaar later het genaaide boekje weer in elkaar zou zetten. Ik tel tien gedichten in de herfstige sfeer, ik tel elf sonnetten, ik tel veel te veel hoofdletters waar die niet thuishoren, in het midden van regels, ‘Man, leven, Kind, Oorsprong, Oordeel, Lief’. Hij grossiert in najaarsstemmingen: ‘Bronsrood en bont is het lover’ dat ‘vergloeit in brandend goud, dauwgrijs gras wordt doorvlamd door vallend gebladerte’, uit ‘herfsten is bezonkenheid gezegen, de zielen deinen uit’ en tevens wordt er wat beschroomd gestreeld. Hierbij hoort de peinzende kop van de gekwelde dichter, liefst pijp in de hand, foto zwart-wit natuurlijk. 

Geert van Istendael, Gesprekken met mijn dode god, 269

driekleur 312



Zjak zit aan het voeteneind, stijf omarmt hij zijn nieuwe schat, een parelgrijs geverfd houten paard, witte en zwarte vlekken op de schoften, vlassen manen en staart, zwarte plank met koperen wieltjes, en het zadel, wel, het zadel is nog mooier dan het paard zelf, gelakt in de Belgische kleuren, rood, geel, zwart.

Geert van Istendael, Gesprekken met mijn dode god, 23

wolken 2344-2345


wolkenfragmenten uit Geert van Istendael, Gesprekken met mijn dode god

2344
Zij zit net naast hem op de blauwe wolk die ze net niet bestegen, de dag dat hun ongeluk bezegeld leek. Er was die dag meer geluk te zoeken op aarde dan in de wolken. (122)

2345
Zij was min zichtbaar, haar gezicht / Lag waar de wolken lager schenen (Geert van Istendael citeert zijn vader, August Vanistendael, 257)