donderdag 13 augustus 2015

geen verloren tijd 94


I:787-798


Marcel moet tijdelijk het gezelschap van Saint-Loup ontberen. Bovendien wordt hij alsmaar zieker, wat hem gevoeliger maakt voor de verwikkelingen die eigen zijn aan de fase van de adolescentie waarin hij nu is aanbeland: hij heeft de neiging overal Schoonheid te zoeken (met hoofdletter) en die dan ook te vinden. Ook in zaken of personen die op het eerste gezicht een dergelijke kwalificatie niet verdienen.

Het is op dat moment dat Marcel op het einde van de boulevard een groepje jonge meisjes ziet opdagen. Met hun warrelende bewegingen doen ze hem aan een zwerm meeuwen denken. Een houdt een fiets aan de hand, twee dragen golfsticks. En ze zijn allemaal fleurig gekleed. Het is het moment van de dag dat de mensen graag over de dijk flaneren, goed wetend dat ze gekeurd worden door wie op de zijdelings opgestelde banken zit toe te kijken. De meisjes bewegen zich avec la maîtrise de gestes que donne un parfait assouplissement de son propre corps et un mépris sincère du reste de l’humanité (789:28-30), en ze wijken voor niemand als vormden zij samen een machine die, eens op gang gebracht, niet meer te stoppen is.

Marcel vraagt zich af hoe het komt dat ál deze meisjes mooi zijn. Waarschijnlijk speelde het als criterium bij de vorming van hun groep? Of was het doordat zij behoren tot een sociale klasse waar ruimte is voor lichaamscultuur?

Het moment duurt voor Marcel aanvankelijk te kort om al zijn aandacht naar één van de meisjes te laten uitgaan: hun uiterlijke kenmerken vloeien in elkaar over comme une musique où je n’aurais pas su isoler et reconnaître au moment de leur passage les phrases (790:10-12) – de schoonheid die hij ervaart blijft un flottement harmonieux, la translation continue d’une beauté fluide, collective et mobile (790:19-21). Wat verderop (na de identificatie van individuele trekken) wordt deze indruk van eenheid herbevestigd: het groepje vormt un tout aussi homogène en ses parties qu’il était différent de la foule au milieu de laquelle se déroulait lentement leur cortège (793:38-40).

Die identificatie van individuele trekken komt op gang doordat er een van de meisjes uit de band springt door met een frivole sprong een oude man aan het schrikken te brengen. Zij trekt Marcels aandacht met haar groene ogen waarin hij une timidité honteuse et fanfaronne (‘vrijpostig’; 792:15) bespeurt. Stilaan kan Marcel alle meisjes eigen trekken aangemeten. Hij vangt uit hun gesprek een – naar zijn smaak – vulgaire uitdrukking op (vivre sa vie (793:9)) en komt tot de veronderstelling dat deze meisjes les très jeunes maîtresses de coureurs cyclistes (793:13) zijn. En tous cas, dans aucune de mes suppositions, ne figurait celle qu’elles eussent pu être virtueuses. (793:14-15) En hij baseert zijn oordeel niet op een vluchtige waarneming, zoals hij er soms heeft ten aanzien van passantes vanuit het rijtuig van Mme de Villeparisis, wanneer hij vanuit een detail als het ware het volledige beeld moet reconstrueren dat dan ook – hoe kan het anders – vaak fout is. Neen, hier heeft hij de kans om de meisjes vanuit meerdere hoeken waar te nemen, wat hem toelaat om het geheel juist samen te stellen, waardoor het mogelijk wordt pour voir subsister en eux, à travers les expressions successives, quelque chose d’inaltérablement matériel (797:29-31). Dat maakt de indruk van onbereikbaarheid van deze meisjes en het geheimvolle plezier dat ze lijken te beloven, voor Marcel compleet. Ja, het ziet er zelfs naar uit dat hij zal moeten sterven sans avoir jamais su ce qu’était cet autre plaisir (798:11).  

Marcels bijzondere aandacht gaat uit naar het meisje met de fiets aan de hand, een brune aux grosses joues (793:41-43). Hij ervaart een grote kloof tussen zijn eigen leefwereld en haar monde inhumain, een inaccessible inconnu où l’idée de ce que j’étais ne pouvait certainement ni parvenir ni trouver place (794:2-3). Zo groot is het verschil in Marcels aanvoelen, dat hij een astronomische vergelijking nodig heeft om het te duiden: het is alsof dit meisje van een andere planeet komt. En toch, hoe vreemd ook, is dit meisje een mens; de glans in haar ogen is niet iets louter materieels maar ook een vertaling van ses désirs, ses sympathies, ses répulsions, son obscure et incessante volonté (794:28-29). Deze combinatie van absolute vreemdheid en herkenning doet in Marcel een groot verlangen ontstaan, het opent zijn wereld, die tot nu toe in zichzelf besloten was. Ook hier krijgt dus, net als bij het madeleinekoekje, een kleine gebeurtenis bijzonder grote gevolgen: in de aanblik van de passerende meisjes opent zich een hele wereld. Et c’était par conséquence toute sa vie qui m’inspirait du désir; désir douloureux, parce que je le sentais irréalisable, mais enivrant, parce que ce qui avait été jusque-là ma vie ayant brusquement cessé d’être ma vie totale, n’étant plus qu’une petite partie de l’espace étendu devant moi que je brûlais de couvrir, et qui était fait de la vie de ces jeunes filles, m’offrait ce prolongement, cette multiplication possible de soi-même, qui est le bonheur. (794:31-39) De pijnlijke vermindering, die het gevolg is van het besef dat er nog iets anders is dan het zelf, geeft meteen ook uitzicht op vermeerdering – en dat is het geluk.

Marcels langdurige staren naar de brunette met de dikke kaken doet gegniffel ontstaan en hij beseft dat het voor hem al even moeilijk zal worden om in dit gezelschap te worden opgenomen als dat een toeschouwer van een fresco waarop een optocht is afgebeeld daarin een plaats zou kunnen innemen. Maar precies deze onmogelijkheid maakt het verlangen groter – mochten deze meisjes op dezelfde manier als hoeren kunnen worden veroverd, zij zouden lang niet zo interessant zijn als ze nu lijken omdat ze in dat geval hun onbereikbare achtergrond niet met zich zouden meevoeren.

De vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.