(…) het dorp
telde hooguit driehonderdvijftig zielen en ongeveer twaalf familienamen,
waarvan ik mij Michiels, Van Looveren, Floren en Verdyck herinner, en waarvan
de aartsmoeders krom en klein door weer en wind kerkwaarts schoven, gehuld in
lange zwarte mantels en kanten mutsjes met brede gele linten, weduwen sinds
jaar en dag, en die allemaal Mieke heetten, evenals de oudste dochter van ieder
huisgezin die Màrja gedoopt werd en de oudste zoon Jos, en ze hadden allemaal
strokleurig haar, zomersproeten, rode wangen en varkensogen (…)
Jef Geeraerts,
Tien brieven rondom liefde en dood,
84