Territorium
Hij had die avond
zijn moed bij elkaar geharkt, zijn lethargie doorbroken, zijn lot in eigen
handen genomen. Hij had zichzelf ertoe kunnen bewegen om naar de film te gaan.
Een klein filmpje, in de kleinste zaal van de arthousecinema in zijn stad – het
soort film dat door elke bioscoopuitbater die zijn rekeningen goed bijhoudt met
de grootste terughoudendheid wordt bekeken en meestal linea recta naar de distributeur
wordt teruggestuurd.
Het was een
Waalse film: Le vélo de Ghislain Lambert.
Het verhaal van een gesjeesde profwielrenner en het zou dus wel een amusante
spielerei worden – maar het zal toch vooral aan de bicyclistische sympathieën
van de bioscoopgerant te danken zijn geweest dat Ghislain Lambert hier vanavond
zijn koldereske criterium mocht komen rijden.
Veel volk was er
in elk geval niet komen opdagen. Frank telde in de zaal – en hij telde zichzelf
niet mee – zeven mensen. Ver van hemzelf in zijn eigen rij had een koppel
plaatsgenomen. Vijftigers. Op de achterste rij zaten in zijn rug twee koppels
van ergens voorin de veertig – de kinderen zouden al groot genoeg zijn om de
avond alleen door te brengen. (‘Ga maar, mama, wij redden het hier wel.’)
Tussen beide paren waren slechts drie stoelen vrij gelaten – dat creëerde in de
voor het overige nagenoeg lege zaal een bijna losbandige nabijheid.
Er zou een regel
moeten bestaan, overwoog Frank, die bepaalt dat het aantal stoelen dat bij het
betreden van een nog grotendeels lege zaal onbezet wordt gelaten even is. Want mensen komen nu eenmaal
vaker met twee of vier naar een film kijken dan in oneven aantallen: één of
drie. En als de zaal volloopt, wordt het lastig voor koppels om toch nog samen
te kunnen zitten. Dan moeten ze aan koppels die daar al een tijdje zitten, en
die hun jassen op de lege stoelen naast of voor zich hebben neergelegd, vragen om
één zitje op te schuiven. Waarop een stoelendans volgt die altijd een beetje
gênant is, zeker als de film al van start is gegaan, en die in elk geval zou kunnen
vermeden worden indien de mensen die het eerst aankomen op een doordachte wijze
hun plaats zouden uitkiezen.
Drie rijen voor
Frank zit ten slotte dat meisje. Ze zit er alleen. Ze wacht wellicht op een
vriendin, overweegt Frank. Of op een vriend. Háár vriend, met wie ze in de zaal
heeft afgesproken. Wellicht komt hij van zijn werk en moet hij hemel en aarde bewegen
om nog op tijd te zijn voor de film. Zij houdt het zitje naast zich voor hem
vrij en heeft hem al op voorhand gezegd waar in de zaal hij haar moet zoeken
wanneer hij dan eindelijk binnenkomt. Overbodige voorzorgen want nu kan hij
natuurlijk niet anders dan haar meteen op te merken: alleen in haar rij en los
van alle andere bezoekers.
De hele situatie –
dat los van elkaar wachten op een film in een bijna lege bioscoopzaal – bevat een
triest verhaal van eenzaamheid en territoria die elkaar nooit zullen raken.
Onoverbrugbare raakvlakken. Het doet Frank denken aan situaties op de trein.
Een oogopslag tussen vreemden, een onwillekeurige aanraking en hoe alle zenuwen
zich daarop spannen.
De zaallichten worden
gedoofd. Het rode pluche van de onbezette stoelen gaat op in een egaal donkergrijs,
het scherm eist nu alle aandacht op. Een ludiek filmpje maant aan om mobieltjes
het zwijgen op te leggen, dan toch minstens voor de duur van de film. De
koppels achter Frank geven gehoor aan deze oproep en gaan, doende met hun
toestelletjes, nog even door met keuvelen.
Dat is het
ogenblik waarop Roel de zaal betreedt. Frank kent Roel niet echt. Alleen van
naam eigenlijk. Met Roel heeft Frank niets te maken. Frank ziet hoe Roel meteen
dat meisje vooraan in de zaal opmerkt en naast haar gaat zitten. Opmerkelijk is
dat want Roel is minstens dubbel zo oud. Frank ziet meteen aan alles – hoewel
het moeilijk zou te beschrijven zijn wat dat dan precies is – dat het meisje
dit niet had verwacht. Als zij al op een man had zitten wachten, dan was het
zeker niet Roel. Frank merkt het aan haar lichaamstaal. Een soort van
schutterigheid. Een gebrek aan toeschietelijkheid. En boven alles: er is geen
begroeting.
Hier worden alle
ongeschreven wetten van het territoriumgedrag met voeten getreden. Kun je iemand
verbieden om naast je plaats te nemen – ook al is er elders plaats genoeg? Het
meisje kan maar één iets doen, overweegt Frank: rechtstaan en ergens anders
gaan zitten. Maar zoiets doe je niet zonder bij de overtreder gezichtsverlies
te veroorzaken. En je moet het meteen doen. De geringste aarzeling kluistert je
vast aan je plaats.
Frank kijkt toe
hoe die twee nu naast elkaar zitten. Ze zeggen niets. Hij kan niet anders dan
concluderen dat Roel op een agressieve manier heeft gebluft en – voorlopig –
heeft gewonnen. Frank probeert zich in het hoofd, en in het lichaam, van dat
meisje te verplaatsen. Hij voelt als het ware haar ongemak en zelfs haar angst.
En hij schaamt zich plaatsvervangend voor zijn seksegenoot.
Frank heeft niet
de indruk dat iemand van de andere aanwezigen het ongewone van de situatie
heeft opgemerkt.
De film begint. Benoît
Poelvoorde rijdt met zijn aftandse racefiets door een onbestemd Waals landschap
en behaalt meer mislukkingen dan successen. Frank kijkt nog wel een paar keer
naar het stel voor zich, dat geen stel is maar een koppel eenzame zielen, maar
gaat dan in de luchtige komedie op en vergeet wat zich voor zijn ogen heeft
afgespeeld.
Ghislain Lambert
is een loser die ooit een droom had.
Maar die in de mislukking toch nog een bevredigende bestemming vindt. Zoiets.
Pas tijdens de
eindgeneriek denkt Frank opnieuw aan het meisje. Hij ziet hoe Roel zonder een
woord te zeggen opstaat en de zaal verlaat. Het meisje blijft alleen achter.
Het pluche wordt opnieuw rood. De koppels op de achterste rij diepen, zonder oog
voor de aftiteling, hun mobieltjes op. Meteen. De nabespreking volgt straks
wel.