Dit keer stapte ik
naar De Eenhoorn in de Ezelstraat. De vorige keer, zo’n maand of twee geleden,
had ik gezien dat er een paar kartonnen dozen met nieuw materiaal waren
aangekomen en ik had toen geen tijd gehad om tot inspectie over te gaan.
Het is op deze
zonnige zomerdag niet bepaald de zoete inval, daar in De Eenhoorn. De mensen
hebben wel wat anders te doen dan zich in te graven in een aftandse winkel,
volgestouwd met muffe recuperatieboeken, tonnen ingebonden papier vol met uit
letters bestaande woorden en zinnen die, in veel gevallen, nooit nog zullen
gelezen worden. Het is niet meer van deze tijd, boeken zijn out.
Ik ben een
boekenverzamelaar. Ik hou van boeken om me heen, boeken vormen mijn dierbaarste
bezit. En zolang ze me niet verstikken, dat wil zeggen, op een onduldbare wijze
op mijn eindigheid wijzen, geniet ik van hun warme en vriendelijke gezelschap.
Zij aan zij wachtend in het gelid bieden ze, gelezen of ongelezen, evenzovele
ontsnappingsroutes uit dit barre bestaan. (Ik weet dat dit pathetisch klinkt.)
Ik kan altijd een boek lezen, denk ik wanneer het me soms wat minder gaat, en
voorwaar, placebo of niet, dat is een afdoend panacee! Al moet ik toch ook wel
zeggen dat hun aanwezigheid me soms kan bedrukken, dat ze met hun gewicht en
hun tienduizenden nog ongelezen bladzijden op me kunnen wegen. Ja, ‘t is soms
een subtiele afweging.
Ik heb een
koopverslaving. Een boekenkoopverslaving. Dat is vooral in praktisch opzicht
een onprettige afwijking. Meer nog dan dat het me geld kost – dat valt al bij
al nog wel binnen de perken, er zijn zeker duurdere hobby’s – is het vooral ruimtelijk
een probleem aan het worden. Ik bewoon een vrij klein appartement en stilaan,
zo stel ik toch al enige jaren vast, is er niet genoeg ruimte om alles een
plaats te geven zonder mezelf en eventuele bezoekers de indruk te geven dat ze
een bibliotheek betreden. En dat wil ik natuurlijk koste wat het kost
vermijden, dat ik voor een intellectualistische ijdeltuit zou doorgaan! Ik zou
nog wel een tijdje kunnen doorgaan met nieuwe rekken te maken of stapels op te
zetten, maar het moet leefbaar blijven. En boeken onuitgepakt in dozen op
zolder bewaren, neen, daar begin ik niet aan. Ik wil ze te allen tijde binnen
handbereik en zou ten andere ook zelf niet graag levend worden begraven.
De Eenhoorn dus.
Het was een echte ravage.
De Eenhoorn, in
zijn huidige vorm, is al een jaar of tien het resultaat van de samensmelting
van twee tweedehandsboekhandels. Die van Arthur, die vroeger in de Langestraat
gevestigd was en toen ook al De Eenhoorn heette (ik was er vaste klant en heb
er een groot deel van mijn collectie aangekocht) en die van zijn zus, ik ken
haar voornaam niet. Arthur ziet eruit als een soixant-huitard, hij lijkt mij
een intellectueel in de coulissen, heeft wellicht indertijd nog wel wat
lezinkjes en dergelijke georganiseerd, is verzamelaar van geheimtips en is een pur sang boekenwurm. In de winkel staat
zijn leeszetel. Hij draagt zijn lang wit dunnend haar samengebonden in een
paardenstaart. Sympathieke man, al klaagt hij misschien iets te gemakkelijk over
de teloorgang van de leescultuur – en dat is meteen een van de redenen waarom
ik zijn gezelschap niet al te vaak opzoek want dat treurig makende verhaal ken
ik maar al te goed. De winkel van zijn zus, vanouds gevestigd aan de
Ezelstraat, in een nu nog altijd leegstaand kleiner pand tegenover de huidige
Eenhoorn, was volgestouwd met literatuur van de tweede en derde garnituur.
Romantiek, de boeketreeksen, thrillers. Ik vond er mijn gading niet. Na de
samensmelting blééf de zus van Arthur gespecialiseerd in de bellettrie, maar
zij nam er nu ook het betere naar het Nederlands vertaalde boek bij uit Arthurs
vroegere winkel. Arthur van zijn kant spitste zich in zijn voortaan gedeelde
zaak toe op het rentabiliseren van zijn mooie verzamelingen onvertaalde niet-Nederlandstalige
literatuur, geschiedenis en kunstgeschiedenis, aardrijkskunde, psychologie,
sociologie en dergelijke, en niet te vergeten de – naar verluidt zeer
interessante – afdelingen sinologie en japanologie waarvoor af en toe nog eens
een zonderling uit Brussel of Antwerpen of Nederland naar mijn kleine
provinciestad komt afgezakt.
De zus kreeg, in
het nieuwe pand, een achterkamer toegewezen. Die zij opnieuw volstouwde, want
het stouwen vergaat haar goed. Ik vond er, als ik mij dun maakte want de
gangetjes tussen de rekken werden met de jaren alsmaar smaller (of was ik het
die verbreedde?), mijn weg en kwam er om de paar maanden eens binnen om uit
deze zee een druppel naar mijn land te dragen.
(Ik herinner mij
dat er een van de vorige keren een emmer op de vloer stond en dat daaruit, toen
de vlaag waarvoor ik de winkel was binnengevlucht uitbarstte, het zeer
herkenbare geluid van in water vallende druppels opklonk.)
Chaos dus. Vóór
de overvolle planken, waar de literatuur min of meer correct alfabetisch
gerangschikt staat (opgedeeld in Nederlandstalig proza en vertaald proza en, terecht
apart gehouden, detectives en thrillers en damesboeken), stonden er nu, tot
heuphoogte, stapels bananendozen vol met ongesorteerde nalatenschappen van
zowel liefhebbers van het betere vrouwenboek (op het esoterische af) als de
kwaliteitsvolle roman. De eigenaar van een van de hier gestrande bibliotheken
had duidelijk een voorkeur gehad voor Oost-Europese literatuur want zijn Chiquita-doos
was tot over de rand gevuld met Konrád, Nádas, Hrabal et tutti quanti.
Het roemloze
einde van bibliotheken. Een leven vol ijdele passie voor de letteren. Veel van
deze boeken zagen er ongelezen uit, overigens.
Ik begon in de
eerste doos te graven, dit wil zeggen de bovenste doos van de rechtse stapel. Op
zoek naar boeken die mij konden interesseren. Toen ik daarmee klaar was,
plaatste ik die doos in het gangetje op het kleine stukje vloer dat nog vrij
was, en begon aan de tweede doos. En zo ging ik maar door: derde doos, vierde
doos, tweede stapel, derde stapel, enzovoort. Voor ik er erg in had, was het alsof
ik mijzelf achter al die dozen had verschanst tegen een oprukkende barbarij. Een intensieve klus was
het, want in veel van die dozen waren boeken uit duidelijk heel verschillende
bibliotheken met elkaar vermengd geraakt. De zus van Arthur – Arthur was er
vandaag niet, hij was wellicht op strooptocht in andere tweedehandsboekenzaken –
kwam wel een keer of twee kijken maar liet mij graven. Zij wist dat ik haar
geduld zou belonen. En dat ik een hart voor boeken heb en haar aangenomen weeskinderen
dus niet ruw zou behandelen.
De kwaliteit van
de aangetroffen schatten was zeer ongelijk. Dit waren de restanten van
bibliotheken met elk een heel eigen insteek: de al genoemde Oost-Europakenner;
een literaire bibliotheek waarvan het Anglosaksische zwaartepunt zich duidelijk
in de jaren zeventig en tachtig had geconsolideerd (Updike, Roth etcetera); een
zeer vrouwelijke bibliotheek met veel rozegeur en maneschijn en bloemen op de
voorplatten; een bibliotheek met veel recente boeken, vaak ongelezen – die zal
wel van een recensent geweest zijn.
Ik vond het een
en ander. De boeken die ik zelf nog maar onlangs nieuw en dus voor de volle
prijs had gekocht, liet ik uiteraard liggen, zij het niet zonder een wrang
gevoel in mijn portemonnee. Dat deed ik ook met het drietal exemplaren van Ulysses
in de door mij zeer bewonderde vertaling van Paul Claes en Mon Nys want die
heb ik thuis in beide talen en jawel, gelezen!
Ik trof zelfs een exemplaar van Ulixes aan, dat is hetzelfde meesterwerk
van Joyce, maar dan in de vertaling van Bindervoet en Henkes. Die liet ik
liggen want Paul Claes had hem met de grond gelijk gemaakt. Dan waren er ook
enkele boeken die nog niet zo lang geleden in de boekhandel mijn aandacht
hadden getrokken. Die bevrijdde ik met plezier uit hun gammele doos. Enfin,
alles bij elkaar draaide dit ongeplande bezoekje om mijn namiddag in twee
gelijke stukken te breken uit op een beslist vruchtbare strooptocht. Ik meldde me
met een stapel van ruim een halve meter: dertien boeken, samen goed voor zeven
kilo (zoals ik terug thuis op de weegschaal heb gemeten, door er eerst mét en
dan zonder mijn aanwinsten op te gaan staan) en 4652 bladzijden hoogwaardige
lectuur.
Arthurs zus telde
de eigenhandig door haar met potlood in de linkerhoek van de laatste bladzijde ingeschreven
prijzen op en kwam op: 59 euro. ‘We maken daar vijftig van,’ zei ze gul en ik
protesteerde niet. Ik kreeg zelfs nog een winkelzak om er mijn aankopen in te
transporteren.
En waarmee ben ik
nu thuisgekomen?, ik hoor u het zich al afvragen. Wel, ik geef u voor één keer
een inkijk in mijn boekenkoopverslaving:
Richard Yates, Veertien soorten eenzaamheid (2004, als
nieuw)
David Grossman, Nono het zigzagkind (20126,
gelezen maar in goede staat)
John Updike, Rabbit Redux (1987, gelezen maar in
goede staat)
John Updike, S. (1989, ongelezen)
José Saramago, Memoriaal van het klooster (1990,
gelezen maar in goede staat)
Philip Roth, De menselijke smet (2002³, ongelezen
pocket)
Richard Powers, Orfeo (2014, als nieuw)
Alice Munro, Vriendin van mijn jeugd (1991,
ongelezen)
Eugen Ruge, In tijden van afnemend licht (2012, als
nieuw)
Antonio Lobo
Antunes, Mijn winterkat mijn lief
(2012, als nieuw)
Anne Philipe, Niet meer dan een ademtocht (z.d.,
ongelezen)
Mooie buit,
nietwaar?
Het beklemt: al
die bibliotheken met vaak ongelezen boeken die in het tweedehandscircuit
terechtkomen. Lezers vormen een uitstervend ras, en boek-kopende lezers al
helemaal. Zelden zie ik in tweedehandsboekenwinkels mensen die jonger zijn dan mijzelf.
En De Eenhoorn zelf, die krijgt allicht geen opvolger. (Arthur had het onlangs
eens over zijn naderend pensioen en zijn zus is daar volgens mij ook stilaan
aan toe.)
Droevig stemmend is
ook de vaststelling dat in het tweedehandscircuit boeken schier waardeloos
worden. De prijzen zijn in vrije val, in sommige winkels kun je voor 1 of 2
euro de beste boeken in de wacht slepen. De Eenhoorn is dan nog relatief duur,
maar ik betaal er met plezier.
Behalve de
genoemde elf waren er nog twee boeken die ik kocht met de bedoeling ze cadeau
te doen, maar die ik toch ook graag eens zou lezen:
Jonas Jonasson, De 100-jarige man die uit het raam klom en
verdween (20119, gelezen maar in goede staat)
Joël Dicker, De waarheid over de zaak Harry Quebert
(20146, gelezen maar in goede staat)
‘...die ik toch
ook graag eens zou lezen.’ Ja, dat is natuurlijk de hamvraag: wanneer ga ik dat
allemaal lezen? Rekening houdend met het feit dat er nog zoveel ongelezen boeken
op mijn planken staan, en dat dit maar één van mijn regelmatige strooptochten
is? Het voortschrijden van de tijd beklemt me want hij haalt me, hoeveel ik ook
lees, in. Ik weet ongeveer hoeveel bladzijden en boeken ik per jaar kan
verzetten – ik extrapoleer maar beter niet want daar word ik neerslachtig van. Hoe
dan ook: al die boeken naar huis blijven slepen – als een bever de takken voor
zijn burcht, of een ekster met alles wat blinkt, of een paradijsvogel die met
kleurrijke objecten zijn libido kanaliseert –, dat is onversneden irrationele
waanzin, een regelrechte verspilling van geld en middelen. Maar o zo zoet, o zo
troostrijk.