AVONDCURSUS
Tweemaal in mijn leven heb ik, voor zover ik
mij kan herinneren, avondcursus gevolgd. Een jaar of vijftien geleden volgde ik een paar maanden
Italiaans aan de Stedelijke Nijverheids- en Taalleergangen in Brugge, en dat
was lang genoeg om te beseffen dat het geduld en het geheugen mij ontbraken om op
die leeftijd en in de toenmalige professionele omstandigheden from scratch een vreemde taal te leren –
hoe cool het Italiaans toen ook was,
en nog altijd is. Bovendien loeide het testosteron bij het hoofdzakelijk
gepensioneerde publiek wat te hard rond in het kleine lokaal waar vooraan mooie
T. zich zeer didactisch bewust stond te wezen van haar fraai uitgevallen
vormgeving.
De eerste keer dat ik avondcursus volgde, was
vele jaren daarvoor. Ik was vijftien of zestien toen ik voor het eerst besefte,
in weerwil van de manifeste ongeïnteresseerdheid van het milieu waarin ik
opgroeide in het algemeen en van mijn ouders in het bijzonder, dat ik mogelijk over
een talent voor tekenen beschikte. Dat besef was er gekomen, ere wie ere
toekomt, door toedoen van mijn vriend B., met wie ik ook een levendige belangstelling
voor de voetbalsport deelde. B., die later als tekenaar een internationale
renommee wist te vergaren, was, in weerwil van de verwachtingen die ten aanzien
van hem in zijn omgeving werden gekoesterd, in de ban geraakt van een fundamentalistisch
romantisch kunstenaarsideaal en had de brave en saaie middelbare school waar
wij elkaar hadden leren kennen ingeruild voor een avontuurlijke en bovendien in
een andere stad gevestigde kunstschool. Maar ondertussen had hij voor mij de
toegang tot een andere mogelijke wereld op een kier gezet: die van het atelier,
het tekenen naar de natuur, de virtuoze lijn, een gans andere esthetiek
waartegen de grijze kitsch waarin ik was opgevoed zo mogelijk nog verbleekte.
Het kon niet anders of ik begon te tekenen – maar nu besef ik dat indien B. een
muziekinstrument zou bespeeld hebben, ik zou zijn gaan musiceren. Mijn talent
leidde niet, zoals bij hem, tot een roeping waarvoor alles moest wijken. Maar
ik ging dus wel naar de avondschool, elke maandag, woensdag en vrijdag – en
gelukkig ging Erwin S. ook want alleen had ik het zeker geen drie jaar uitgehouden.
Ik heb er veel geleerd – vooral hoe het niet
moet, maar dat is leren nu eenmaal ook. Talloos waren de kubussen en de flessen
die wij moesten natekenen, de ruikers met gedroogde en bestofte bloemen die
vooraan werden opgesteld en waarop wij van hoog op de oplopende banken
uitkeken, de bustes van Romeinse keizers wier namen ons niet werden
medegedeeld, de opgezette vogels (zie mijn
woordenboek 84) en de gipsen paardenkoppen die ons van boven op de
kast fier aanstaarden en die op het eind van het jaar natuurgetrouw met potlood
moesten worden weergegeven bij wijze van examen. Doordat ik vaak spijbelde, en
steeds vaker naarmate het schooljaar vorderde, heb ik enkel het eerste jaar van
die avondschoolcyclus tot een goed einde gebracht. Maar het was mij niet om het
getuigschrift te doen. Later heb ik dan ook geschilderd, en de
basisvaardigheden die ik had meekregen van meneer Janssens, meneer Vandaele,
meneer Verbeke en van nog een leraar die toen in zijn laatste jaar tegen zijn
pensioen aan zat en nu waarschijnlijk al dood is maar wiens naam ik vergeten
ben, hebben mij daar zeker bij geholpen: positionering van het onderwerp op het
blad, het met een dichtgeknepen oog en de duim langs het opgeheven potlood opmeten
van het model, het gebruik van hulplijnen, het arcerend aanbrengen van
schaduwen, het herkennen van deelvolumes, de onderlinge verhoudingen, de perspectief,
enzovoort.
Maar zover was het toen, tussen 1976 en 1979,
nog niet. Ik herinner het me nog vaag: de rit met fiets of brommer naar de in
de stad gelegen Stedelijke Academie voor Schone Kunsten, het aanzetten op het
witte blad, het geduldige zoeken naar de juiste vorm, de schaarse opmerkingen
van de leraar, de grappen van Erwin, het trotse opbergen van het meestal
waardeloze resultaat en uiteindelijk de terugkeer naar huis, weer of geen weer.
De map met de ‘mooiste’ tekeningen moet hier nog ergens liggen. Als het niet op
zolder is, dan toch in de kelder.