12 mei 2014
dag 14.1
Weet u hoe oud ik ben? Dat is een
van de allereerste dingen die Joseph me zegt. Hij ziet er bijzonder goed uit
voor zijn 73 jaar. Ik zeg hem dat uiteraard, een beetje obligaat maar ook
welgemeend. Joseph vertelt me er meteen gratis bij hoe hij dat voor elkaar
heeft gekregen. J’aime regarder les
belles femmes. Dat klinkt schalks. We hebben geen kans om verder op dit
interessante onderwerp in te gaan want daar komt Josiane al aan. Son épouse. Zij is twaalf jaar jonger. Je l’ai achetée avec la ferme!, lacht
Joseph. Josiane is al even
vriendelijk als haar man. Ze toont me waar alles in de gîte te vinden is en hoe
ik de dingen moet gebruiken.
Josiane en Joseph zijn
allerhartelijkste en bijzonder praatvaardige en -grage mensen, die heel attent
en vriendelijk luisteren en spreken. Een verademing.
Zo verneem ik van Joseph dat hij in
1948 met zijn ouders uit Italië (Veneto) hierheen is gekomen, hij was toen
zeven jaar oud. Zijn vader werkte bij boeren en hielp ook bij de aanleg van de
weg op de Galibier. Door hard te werken kon Joseph, die aanvankelijk Giuseppe heette
maar bij zijn naturalisatie tot Fransman ook zijn naam liet verfransen, in 1972
de boerderij kopen. Wanneer ik opmerk dat dat ook alweer bijna een halve eeuw
geleden is, kijkt hij verrast op. Vous
avez raison. En hij glimlacht.
Bij het ontbijt vertel ik Josiane
van mijn tour en wat ik om den brode doe en ik informeer naar haar kinderen en
kleinkinderen. We hebben het even over huwelijken die niet meer blijven duren
zoals vroeger, een van haar kinderen is ook gescheiden. Ik kondig aan dat ik
besloten heb om een dag te blijven, ook al blijft de geannonceerde regen uit.
Omdat ik me hier zo goed voel. Zo op mijn gemak, zo thuis. En ik inviteer het paar op het avondeten. Chez moi!
Ik ga dus inkopen doen in het
anderhalve kilometer, aan de andere kant van het Canal du Midi gelegen dorp. Sérignac-sur-Garonne
is een mooi oud dorp, met enkele onregelmatig gevormde arcades rond het
centrale pleintje en een Romaanse kerk met een vreemd getorseerde torenspits.
Alsof een reus de kerktoren als kurketrekker heeft gebruikt. Langs de hoofdweg,
de nationale (rood) tussen Bruch en
Brax (en verder naar Agen), zijn de Spar gevestigd, een (gesloten en – o
optimisme! – ‘over te nemen’) bar, een coiffeur en een institut de beauté. En natuurlijk ook de onvermijdelijke pharmacie. Ondertussen heb ik vernomen
hoe het komt dat er in zowat elk dorp apothekers zijn. Meer dan slagers of
bakkers of kruideniers in elk geval. Dat moet zo, van overheidswege. Apotheken
moeten er overal zijn, om de zieke Fransen – de echte én de ingebeelde – aan geneesmiddelen
te helpen. Apotheker lijkt me op die manier het best beschermde beroep in dit
land.
Ik stop mijn fietskleren in de
wasmachine, geef mijn fiets een klein onderhoud, en installeer me ten slotte met
mijn laptop aan de tuintafel onder het afdak. Tot na de middag de wind komt
opzetten, dan wordt het te koud en werk ik binnen voort. Joseph laadt een
twintigtal bakken vers geoogste en afgespoelde blinkende blette in (groen-witte groente, warmoes?). Hij gaat ze deze
namiddag in Agen op een groothandelsmarkt verkopen. Op bestelling, met
gegarandeerde aftrek dus. De twintig bakken zullen hem 180 euro opleveren,
ongeveer alles officieel. Ik durf niet te vragen hoeveel uren werk hierin
steken. Joseph legt uit dat blette een
weinig gegeerde maar daarom niet minder lekkere groente is. Je kunt hem met
tomaat eten, of met een bechamelsaus. Zelf lust Joseph zijn blette vooral met een goede entrecôte.
We hebben het over werken. Dat de jeugd niet staat te springen om zijn bedrijf
over te nemen. Tja, hij heeft een kleinzoon die hier toen hij nog klein was twee
vakanties is komen helpen en toen zei dat hij de boerderij zou overnemen. Maar die
is ondertussen volwassen geworden en van gedacht veranderd. Nu moet het
allemaal du numérique zijn. En dan,
ouwe jongens krentenbrood onder elkaar, hebben we het over arm geboren zijn,
leren werken, bereid zijn je handen vuil te maken. Ze leren niet meer schrijven
met de hand, emmer ik vanuit mijn vakgebied. Wij moesten nog een handschrift
ontwikkelen met pen en inkt. Daarbij maakte je vlekken en je vingers vuil. Joseph
vertelt hoe hij als kind voor dag en dauw uit de veren moest om eerst een uur of
twee op het land te werken alvorens naar school te gaan. Dat deed hij goed,
naar school gaan – hij zou graag verder hebben gestudeerd en in de politiek
zijn gegaan. Maar dat geluk heeft hij nooit gekend. Ik zeg hem: je hoeft toch
geen diploma te hebben om aan politiek te doen? Il n’y a pas de pauvres au parlement, antwoordt hij en daar heb ik
niet van terug.