16 mei 2014
dag 18.1
Om half acht ben ik al weg van de
camping. De receptionist die er gisterenavond niet meer was, is er nog niet. Ik
kan bijgevolg mijn schulden niet vereffenen en heb dus gratis overnacht. Koffie
en een croissant vind ik in Luçon.
Ik zet mijn reis noordwaarts voort, opnieuw
tegen de wind. En deze keer blaast hij al voor de middag stevig door. Bij het
inkopen van mijn picknick denk ik opnieuw aan variatie: een geprepareerd
slaatje en een avocado.
Tussen Saint-Martin-des-Noyers en
Les Essarts ontmoet ik een man met een ligfiets. Een vreemde verschijning, en
niet alleen omdat het hier een ligfietsbestuurder betreft. De man is behoorlijk
zwaar, draagt een Lappenmuts en een doek voor zijn neus, en blijkt, wanneer ik
hem van dichterbij zie, oosterse, je zou bijna zeggen Mongoolse, gelaatstrekken
te hebben. Er zit in elk geval iets van Eskimo’s, of iets diep-Aziatisch in. De
huid van zijn kop is getaand, zijn ogen gaan schuil achter dikke wallen en
neerhangende oogleden. We raken aan de praat. De man is afkomstig van Praag.
Hij is 69. Nu doet hij een rondrit door Frankrijk en Duitsland, maar hij heeft
ook al reizen gemaakt – met die ligfiets! – tot in China en in Zuid- en
Noord-Amerika. Vroeger, voor 1989, toen Tsjecho-Slowakije nog een land achter
het IJzeren Gordijn was, verdiende hij zijn boterham als fotograaf in dienst
van het communistisch regime. Op die manier kwam hij in Noord-Vietnam en
Cambodja. Na de Val van de Muur werd hij vastgoedexploitant. Hij bezit in Praag
een appartementsgebouw met twaalf huurders. Daar leeft hij van. Wanneer ik hem
vraag wanneer het beter was, voor of na 1989, antwoordt hij: na want ervoor had
ik nooit zo’n appartementsblok kunnen bezitten en zou ik dit soort reizen niet hebben
kunnen maken. Toch zegt hij meteen ook dat Rusland het allerbeste land is om te
bereizen. Vanwege de gastvrijheid. Tijdens zijn reis naar China, toen hij
dagetappes aflegde van 170 en meer kilometer, had hij enkel zijn fiets en zijn
tent bij.
We maken een paar foto’s, wisselen
e-mailadressen uit. De man heet Karel Vlcek. Hij vraagt me om een mail te
sturen naar zijn broer, om hem te zeggen dat hij al een paar kilo’s van zijn bacon – de man spreekt Engels – kwijt is
en hij nijpt in zijn eigen buik.
Ik vraag hem waarom hij dit doet.
Hij moet mij het antwoord schuldig blijven. En dat is eigenlijk het goede
antwoord. Net zo heb ik het zelf ook nooit geweten. Toen ik vertrok, dacht ik
dat ik het antwoord onderweg zou vinden. Maar nu ik zo ver ben en eigenlijk
vooral aan mijn terugkeer denk, krijg ik de indruk dat het er niet meer toe
doet, als ik maar zo vlug mogelijk behouden thuis ben want ik heb er eerlijk
gezegd stilaan genoeg van. Dus blijft de vraag oningevuld. En dat is misschien
zoals het hoort – het is een beetje zoals het leven zelf. Denk ik. We nemen
afscheid met een stevige handdruk. De Eskimo rijdt een stuk trager, dus van
samen verder rijden is geen sprake. Wanneer ik in Les Essarts al een minuutje
of tien zit te picknicken op een bank enkele tientallen meter van de straat
weg, zie ik hem passeren. Ik doe geen teken meer. Het afscheid is al genomen;
je moet dat niet nodeloos rekken. Zo gaat dat met dit soort ontmoetingen, die
voorbestemd zijn om kortstondig en eenmalig te blijven.