dinsdag 26 augustus 2014

tour 132



16 mei 2014

dag 18.1

Om half acht ben ik al weg van de camping. De receptionist die er gisterenavond niet meer was, is er nog niet. Ik kan bijgevolg mijn schulden niet vereffenen en heb dus gratis overnacht. Koffie en een croissant vind ik in Luçon.


Ik zet mijn reis noordwaarts voort, opnieuw tegen de wind. En deze keer blaast hij al voor de middag stevig door. Bij het inkopen van mijn picknick denk ik opnieuw aan variatie: een geprepareerd slaatje en een avocado.


Tussen Saint-Martin-des-Noyers en Les Essarts ontmoet ik een man met een ligfiets. Een vreemde verschijning, en niet alleen omdat het hier een ligfietsbestuurder betreft. De man is behoorlijk zwaar, draagt een Lappenmuts en een doek voor zijn neus, en blijkt, wanneer ik hem van dichterbij zie, oosterse, je zou bijna zeggen Mongoolse, gelaatstrekken te hebben. Er zit in elk geval iets van Eskimo’s, of iets diep-Aziatisch in. De huid van zijn kop is getaand, zijn ogen gaan schuil achter dikke wallen en neerhangende oogleden. We raken aan de praat. De man is afkomstig van Praag. Hij is 69. Nu doet hij een rondrit door Frankrijk en Duitsland, maar hij heeft ook al reizen gemaakt – met die ligfiets! – tot in China en in Zuid- en Noord-Amerika. Vroeger, voor 1989, toen Tsjecho-Slowakije nog een land achter het IJzeren Gordijn was, verdiende hij zijn boterham als fotograaf in dienst van het communistisch regime. Op die manier kwam hij in Noord-Vietnam en Cambodja. Na de Val van de Muur werd hij vastgoedexploitant. Hij bezit in Praag een appartementsgebouw met twaalf huurders. Daar leeft hij van. Wanneer ik hem vraag wanneer het beter was, voor of na 1989, antwoordt hij: na want ervoor had ik nooit zo’n appartementsblok kunnen bezitten en zou ik dit soort reizen niet hebben kunnen maken. Toch zegt hij meteen ook dat Rusland het allerbeste land is om te bereizen. Vanwege de gastvrijheid. Tijdens zijn reis naar China, toen hij dagetappes aflegde van 170 en meer kilometer, had hij enkel zijn fiets en zijn tent bij.

We maken een paar foto’s, wisselen e-mailadressen uit. De man heet Karel Vlcek. Hij vraagt me om een mail te sturen naar zijn broer, om hem te zeggen dat hij al een paar kilo’s van zijn bacon – de man spreekt Engels – kwijt is en hij nijpt in zijn eigen buik.

Ik vraag hem waarom hij dit doet. Hij moet mij het antwoord schuldig blijven. En dat is eigenlijk het goede antwoord. Net zo heb ik het zelf ook nooit geweten. Toen ik vertrok, dacht ik dat ik het antwoord onderweg zou vinden. Maar nu ik zo ver ben en eigenlijk vooral aan mijn terugkeer denk, krijg ik de indruk dat het er niet meer toe doet, als ik maar zo vlug mogelijk behouden thuis ben want ik heb er eerlijk gezegd stilaan genoeg van. Dus blijft de vraag oningevuld. En dat is misschien zoals het hoort – het is een beetje zoals het leven zelf. Denk ik. We nemen afscheid met een stevige handdruk. De Eskimo rijdt een stuk trager, dus van samen verder rijden is geen sprake. Wanneer ik in Les Essarts al een minuutje of tien zit te picknicken op een bank enkele tientallen meter van de straat weg, zie ik hem passeren. Ik doe geen teken meer. Het afscheid is al genomen; je moet dat niet nodeloos rekken. Zo gaat dat met dit soort ontmoetingen, die voorbestemd zijn om kortstondig en eenmalig te blijven.