17 mei 2014
dag 19.1
Het komt deze ochtend op de oever van de Loire bijna tot een
aanvaring met de hotelier. Il étale ses étoiles et diplômes, mais il garde
son sourire pour les gens avec du pognon. Wanneer ik beneden kom
voor het ontbijt krijg ik nauwelijks een begroeting. Dan blijkt dat meneer mijn
ontbijt vergeten heeft. J’avais
quand-même commandé un petit déjeuner?, vraag ik. Hij kijkt verwonderd op en doet alsof hij verstrooid was. Ik krijg
mijn ontbijt voorgeschoteld, maar de man komt niet één keer kijken of alles wel
in orde is, of ik misschien nog een extra stuk baguette nodig heb, of er koffie
genoeg is. Ik haal mijn spullen op in de kamer en we rekenen zonder woorden af.
Werkelijk niet één woord. Ik krijg de rekening voor mijn neus geschoven en dan
het apparaat waarin ik mijn bankkaart moet steken. Geen merci, niets. Het mag een wonder heten dat hij nog niet is vergeten
dat mijn fiets in zijn garage staat. Ik volg hem tot daar. Alles zonder
woorden. Ik haal de fiets uit de garage en terwijl ik mijn tassen erop begin te
plaatsen, sluit hij de poort. En dan zegt hij: Bonne route. Ik kan het niet laten hem te antwoorden met Quand-même. De maître restaurateur kijkt niet op en gaat terug naar zijn
Hostellerie de la Gabelle. Ik heb echt zin om hem een gepeperde brief te
sturen. Of om iets in zijn livre d’or te
schrijven. Die opmerking zou dan uit één zin bestaan en die zou veel gelijkenis
vertonen met de tweede zin van dit stukje.
’t Is onvermijdelijk, dat er in een hele mand vol leuke en
aangename ervaringen en herinneringen zo’n rotte appel zit. Er moet er eentje
de minste, de kleinste, de zwakste zijn.