14 mei 2014
dag 16.2
Bij het ontbijt zit ik aan de
enige tafel die het drie kamers tellende etablissement rijk is noodgedwongen samen
met de twee andere gasten: een wijninkoper en een oenoloog. Het zou meer moeten
gebeuren: dat er maar één tafel is. De twee werken samen. De inkoper werkt in
dienst van Duitse warenhuizen. Ik vergeet het hem te vragen, maar het zal wel
niet de Aldi of de Lidl zijn. Hij moet ervoor zorgen dat de beste kwaliteit
in huis wordt gehaald. Gisterenavond is
hij met de oenoloog, een jonge blonde Duitser met een forse neus, naar
Saint-Émilion getrokken. Ze hebben daar geproefd, geroken en genegocieerd. Ik
probeer in de korte tijd dat we samen aan tafel zitten – de oenoloog knoeit
geweldig met zijn te zachtgekookt eitje – zoveel mogelijk aan de weet te komen.
Ik merk dat beide heren niet erg gul zijn met informatie. We spreken, of
proberen te spreken, in drie talen. Uiteraard moet ik het ook even hebben over
de twintig pesticiden. Dat is duidelijk niet hun favoriete onderwerp. Al dat
gespuit is onvermijdelijk, zeggen ze, om de fungi
onder de knoet te houden. Wie niet spuit, zal niet oogsten. Zo simpel is het. Maar
’t is ook hier, zoals overal, een kwestie van veel en omvang en kwantiteit.
Alles wordt daaraan opgeofferd. Maar zijn al die producten dan niet ongezond,
als ze tot in de wijn geraken? Tot in de
fles? Ach, antwoordt de Duitser gevat, het gevaarlijkste product dat in wijn
kan worden aangetroffen, is… alcohol. Jawohl. Ik krijg de stellige indruk dat deze
Fritz geheelonthouder is. Roken mag hij zeker niet, want anders heeft hij geen
neus, en drinken is, dat zegt hij toch, te gevaarlijk. Hij spuwt zijn nipjes
steevast uit. Een jongedame komt de twee waarschuwen dat het tijd is om op te
krassen. Een volgend werkbezoek wenkt. We nemen afscheid. De inkoper muist er
snel van onder maar de jonge Duitser groet mij stevig, met dezelfde hand
waarmee hij daarnet zijn tikkeneike heeft vermorzeld.