dinsdag 3 december 2019

LVO 78



‘Het helpt wel als je beseft hoezeer je evengoed niet had kunnen bestaan.’

Ik kende Steven nog niet zo lang maar toch lang genoeg om te weten dat hij niet vies was van zo nu en dan een retorisch effectje. Dat was zo een van die trekjes van hem die mij zo verliefd maakten. Na die raadselachtig klinkende zin, waarmee hij meteen mijn volledige aandacht had, zou er een verduidelijkende uitleg volgen. Een die de zaken eenduidiger, logischer, begrijpelijker zou maken en zou doen passen in de samenhang van een verhaal. Ik liet hem dus gewoon praten. Hij had het over een recent bezoek aan zijn dementerende moeder, en dat zijn zus daar ook net was, en hoe het hem had gestoord dat zij, zijn zus, hun moeder aansprak alsof zij, hun beider moeder, een kleuter was. Zij, de moeder, vertelde nochtans een consistent verhaal. Dat verhaal vertrok van een herinnering die nog maar net terug naar boven was gekomen want hij had het verhaal nooit eerder gehoord. Het was een belangrijk verhaal, zo vertelde Steven me, want het was er een dat zijn leven in een ander perspectief plaatste.

‘Toen ze een jaar of 23 was,’ zo vertelde Steven, ‘en nog niet aan de man, werd mijn moeder, of ik zou beter zeggen mijn toekomstige moeder, of de vrouw die later mijn moeder zou worden, verliefd op een gescheiden man. Hij was tien jaar ouder. Hij heette Ernest, zo vertelde mijn moeder,’ zei Steven. ‘Hoe zij elkaar hebben leren kennen, heb ik nooit geweten. Maar de gevoelens van mijn moeder en Ernest waren hevig én wederzijds. Maar toen was gescheiden zijn nog een misdaad – wie zich met een gescheiden persoon inliet, plaatste zichzelf buiten de gemeenschap. Dat was niet wat mijn moeders vader wilde. Ikzelf heb die vader, mijn grootvader dus, nooit gekend. Mijn moeder legde zich niet meteen bij zijn beslissing neer en ging te rade bij de aalmoezenier. Zo,’ zei Steven, ‘zei ze het: de aalmoezenier. Ik weet niet wie ze daarmee precies bedoelde. Was dat een priester die verbonden was aan de instelling waar ze toen al werkte? Ik weet het niet. Nu goed, het verdict van de aalmoezenier was al even duidelijk.’

Ik luisterde graag naar Steven. Hij praatte rustig en goed verstaanbaar. Hij bouwde zijn verhaal op, het leidde echt wel ergens heen. Het was zeer duidelijk welk verdict die aalmoezenier meer dan een halve eeuw geleden had uitgesproken – de man die voor mij zat, míjn man, had er zijn bestaan aan te danken.

‘Op 14 maart 1952,’ zo vervolgde Steven, ‘had zij haar laatste rendez-vous met Ernest. Mijn moeder was voor haar doen opvallend precies bij het vermelden van die datum, herinner ik mij,’ zei Steven. ‘Zij spraken af in het station van Herentals. Mijn moeder, of de vrouw die míjn moeder zou worden onder meer door niet met Ernest te trouwen, maakte Ernest duidelijk dat zij elkaar nooit meer zouden kunnen zien. Ernest legde zich er bij neer. En nu zegt mijn moeder,’ zei Steven, ‘dat ze daar al die jaren veel spijt van heeft gehad. Zij bleef zo goed en zo kwaad mogelijk de gangen van Ernest volgen. Ook nadat zij anderhalf jaar later mijn vader had ontmoet, vrij snel met hem trouwde en vijf kinderen met hem had waarvan er twee al heel vroeg stierven. Mijn moeder,’ zei Steven, ‘zei me dat hij het had begrepen. Er werden daar geen woorden aan vuil gemaakt. In elk geval: het had allemaal heel anders kunnen verlopen. Ook voor mij.’

Steven bestond. Hij zat voor me, aan een kroegtafeltje, zijn glas was bijna leeg. Ik legde mijn hand op zijn hand. Hij staarde even voor zich uit, keek dwars door me heen. Hij dacht zichtbaar na over wat hij had verteld. Hij greep naar zijn pakje sigaretten. En sprak, terwijl hij rechtstond:

‘Ernest is ergens halfweg de jaren zestig overleden. Nog heel jong. Ik ga een sigaret roken.’

Steven ging achter mij om naar buiten en raakte daarbij even mijn schouder aan.

(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin