donderdag 12 december 2019

vorig jaar 32


181211

‘Maria in de badkuip tot haar kin in het schuim’ (Myśliwski, De laatste hand, 30). Dat eenvoudige beeld roept een hele wereld op, een jammerlijk vervlogen tijd. S. in het ligbad van die aftandse badkamer in het appartement hier twee blokken naast, het universum van Mme Jackson, het geluk dat we daar beleefden. Zij lag daar toen, inderdaad, ‘tot haar kin in het schuim’ (roerloos tekent de witte vlakte de contouren van haar kin, haar slapen, alsof zij was gevangen in een kuip vol beton die haar enkel het ademen had overgelaten…), haren achteruit in het water, en ik kwam de badkamer binnen en merkte op hoe mooi het was en haalde het fototoestel. De foto’s heb ik nog; ik kan ze niet bekijken zonder weemoed. * Op dezelfde bladzijde: ‘Misschien heb ik het in de trein laten liggen op weg naar huis.’ Dat doet mij denken aan mijn eerste exemplaar van Sebalds De emigrés, nog bij Van Gennep uitgegeven, met het voorplat met de rode rand. Ik had het aan S. uitgeleend, maar zij had het in (niet op!) de trein laten liggen en ik was het dus kwijt. Daar zat zij heel erg mee in. Later heb ik mij de nieuwe vertaling in hardcover (Bezige Bij) aangeschaft – of heeft zij het mij geschonken?, dat weet ik niet meer. Maar dat boek is niet het enige waaraan ik moet denken bij de topos dingen in de trein laten liggen. Er waren de soepele petroleumblauwe lederen dameshandschoenen die ik eens vond en die ik plichtsgetrouw aan een conductrice overhandigde, zij zou er dan wel voor zorgen dat ze bij de verloren voorwerpen aankwamen – maar ik had er meteen spijt van, ik had ze moeten houden en aan X. schenken. (...) En er was de zeemanspet, die ik liet liggen toen ik samen met A. op de trein zat. En die pet, dat is Duinkerken, waar ik hem nog samen met S. op de markt had gekocht, en Duinkerken, dat is carnaval en dus ook Stavelot, en Stavelot is niet alleen de carnavalstoet waarnaar ik in 2007, samen met S. en J. en N. en C. en de kinderen, was gaan kijken, maar ook het weekend in de sneeuw dat ik er ooit eens – dat moet in 1987 zijn geweest – doorbracht samen met B. en N. en G. en I. en die roodharige collega van N., ik ben haar naam vergeten maar we sliepen op dezelfde kamer en we raakten elkaar niet aan hoewel dat natuurlijk best had gekund maar ik/we durfde(n) niet, en dat is wéér een topos, samen met een begerenswaardige vrouw op één kamer slapen en elkaar niet aanraken, die me naadloos naar Bordeaux voert, waar ik in datzelfde jaar 1987 ook een vrouw die ik best wel had willen aanraken (en door wie ik best wel had willen aangeraakt worden) niet aanraakte, namelijk C., en zij doet me dan weer denken aan B., door wie ik haar had leren kennen maar met wie ik ook eens een nacht, enzovoort, en die nacht doet me dan weer denken aan Echoes van Pink Floyd, en van daar stuitert het naar Dortmund, Das Jahrhundert Ereichnis – en zo hangt dat boek van herinneringen dat ik ben aan elkaar van de associatielijnen, het is een weefsel van elkaar kruisende lijnen, schering en inslag, het wordt een kleed, een lijkwade steeds nadrukkelijker. * Laat mij het – voor mij nogal toepasselijke – beeld van het boek gebruiken. Het openliggende en het dichtgevouwen boek. Ik ben het open boek aan het dichtvouwen. (Aan het dichten.) Het ophalen van de herinneringen, ‘Het overzicht’, ‘Afscheid van mijn digitaal bestaan’: het hoogtepunt is gepasseerd, overschreden, en nu haal ik het laken op, ik vouw het dicht, ik plooi terug op mezelf, ik hul en verhul mijzelf. Nu ben ik nog open, straks sta ik op een kier: wie mij nog wil bereiken, moet zich haasten. De tijd dringt, de klok tikt, ik kan niet blijven wachten, ik kan niet beschikbaar blíjven. Straks is de wade dichtgevouwen, is het boek gesloten, het wordt een compact volume, een steen, een zerk. * Gisterenavond was ik bij H. en A. We hadden het goed, ze waren vriendelijk en legden me in de watten. Mijn gezondheidstoestand, het huwelijksfeest van P., hoe internationaal de contacten tussen jongeren tegenwoordig zijn, de politieke toestand, de vrienden van vroeger en een bezoekje aan de winkel waar ik cadeaus kocht voor S., A., L. en L. *