dinsdag 10 december 2019

LVO 83



En dan begon het herhalen. Tijdens de volgende sessie begon mijn moeder opnieuw over het vlas, over de school, over de nonnen en de mis, over haar vader die dronk – en hoewel ik probeerde om haar naar nieuwe geheugensporen te trekken, steeds herhaalde ze diezelfde verhalen en de weinig talrijke motieven kwamen met toenemende frequentie terug. Ik zag mijn moeder in een draaikolk terechtkomen waarin zij zich, steeds sneller spiralend en met minieme modulaties haar verhalen herhalend, naar het verdwijngat in het midden spoedde. Ik was helemaal niet zeker of ik haar met mijn aandringen dieper dat kolkgat induwde dan wel een reddende hand reikte. Dat verdriette mij. Wat mij ook speet, was dat ik vaak pas op de terugweg naar mijn eigen huis en leven, of nog later, wanneer ik mijn notities uitwerkte, op de vragen kwam die ik haar op het moment zelf had moeten stellen. Dit zou maar een voorafspiegeling blijken van de spijt die ik kreeg toen alles voorgoed voorbij was en zij haar onvertelde en onherinnerde verhalen voorgoed met zich had meegenomen.

'Moeder, dat hebt ge al verteld.'

Dat zei ik toen ze weer over dat vliegtuig begon dat een noodlanding had gemaakt, of over dat stukje zwoerd dat ze had weggegooid, of over haar vader, die zei dat hij geen juffrouwen kweekte. Vooral díe kwetsuur kwam vaak terug: met de miskenning van haar talent en ambitie had haar vader haar tot in haar ziel gekrenkt. Dat de man naderhand op zijn oorspronkelijke verdict was teruggekomen, volstond niet om haar van deze wonde te doen genezen.

En natuurlijk was er ook de slogan van Solo die ze als een mantra aframmelde, te pas en vooral te onpas. De slogan beloofde een mooi en zorgeloos leven aan wie met deze margarine zijn biefstuk bakte. Als die biefstuk er al was, natuurlijk. Mijn moeder sprak de spreuk uit met een vreemde mengeling van naïviteit en ironie. Grappig, ware het niet dat zij daarmee het gesprek blokkeerde en haar onvermogen om nieuwe verhalen op te diepen leek te willen maskeren. Zo werd pour qui de Solo se nourrit een stopslogan, zoals een stopwoord dat wordt gebruikt om een stilte te vullen. De Solo-slogan was het stopsel dat mijn moeder in het verdwijngat van de draaikolk drukte – zodat ze niet, begeleid door een akelig slurpend geluid, definitief zou worden weggezogen. Vooralsnog niet.

Une vie sans soucis. Ach moeder.

Ik keek naar de uitgebluste vrouw aan de andere kant van de tafel, uit wie ik in een gulp van slijm en koek en bloed geboren was, die mij gekoesterd had en gevoed, die mij had opgevoed. Ik realiseerde me dat ik niet wist of ze mij de borst had gegeven – dat was in die tijd niet gebruikelijk. Ik overwoog het haar te vragen, maar mijn aandacht werd afgeleid door een vetvlek op haar keurige beige bloesje, ter hoogte van haar hart, dat het niet veel later zou begeven. Ik zag hoe mijn moeder onafgebroken met haar duimen dat molentje maalde, en hoe zij een vast punt fixeerde op de beige toile cirée die op tafel lag, ergens midden tussen haar en mij, haar jongste zoon, in. En ondertussen zocht ze naar de woorden en de namen waarmee ze haar herinneringen stoffeerde en die ze steeds moeilijker kon vinden.

Zij kijkt mij niet aan. Zij kijkt mij niet in de ogen. Zij kijkt naar een van de wellustig bloeiende rode bloemen op de toile cirée, en ik kijk naar de vlek op haar hart.


Hier eindigt hoofdstuk 4: ‘Pour qui de Solo se nourrit’ van deel 1 ‘Het sanatorium van Aalst’. Ik las nu een pauze in. Hierna volgt hoofdstuk 5: ‘Gekrompen wereld’.


(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin