VERSTAPPEN
Na een stuk van de zondagnamiddag lui op de zetel naar de Grote Prijs van Abu Dhabi (of all places) te hebben gekeken – dat was best wel spannend en bovendien in vele opzichten totáál incorrect – besloot ik toch maar eens de benen te strekken voor een korte wandeling langs de Vesten, zoals we hier in Brugge de vestingen noemen, het langgerekte park op het grotendeels bewaard gebleven tracé van de oude stadsomwalling, op zondagnamiddagen druk bewandeld.
Ik was op het stuk tussen Bevrijdingslaan en Smedenpoort gekomen, meer bepaald de Buiten Smedenvest (omdat er ook een Binnen Smedenvest is, hier loopt namelijk een pad aan weerszijden van het water), toen ik voor mij uit een man en een vrouw zag. De man liep wat achterop, maar op basis van bepaalde zeer kleine, voor het oog nauwelijks waarneembare interacties kon ik meteen vaststellen dat het hier om een koppel ging. De vrouw duwde een rolstoel voort, de man was, een grote teddybeer onder de rechterarm gekneld, zijn smartphone aan het consulteren.
Net toen ik de man inhaalde – hij stond bijna stil, zozeer ging hij op in de informatie die hem bereikte (of was het een probleem van wandel-tokkelcoördinatie?) – gebeurden er tegelijkertijd twee incidenten, waarbij beide partners, los van elkaar, betrokken waren. De man riep uit: ‘Den Ollander wint!’ Het kostte mij, ook al had ik in deze ietwat corpulent uitgevallen zeventiger-met-teddybeer niet meteen een F1-fan vermoed, weinig moeite om te concluderen dat hij het had over Max Verstappen, de Nederlander (‘met Vláámse roots’, jaja!) die op dubieuze manier net in een verre en droge woestijn de Grote Prijs van een van die schurkenstaten had gewonnen. En precies op datzelfde ogenblik zag ik hoe zijwaarts uit het karretje dat door ’s mans echtgenote vooruitgeduwd werd een tweede knuffel werd weggegooid en in een uitermate slijkerige plas terechtkwam. Waarop oma-lief begon te sakkeren tegen haar man: ‘Je moet eens zien wat X. nu weer gedaan had.’ Opa-lief keek op uit zijn fata morgana van palmbomen en bolides en monsterde het slijkerige beest. ‘X.’, dat zag ik nu pas, bleek een deerniswekkend voorovergebogen jongeman te zijn, waarschijnlijk niet fysiek maar wel vooral mentaal minder- of andersvalide. (Een soort van Michael Schumacher in zijn huidige toestand, dacht ik er meteen bij – maar die gedachte censureerde ik meteen: tweemaal incorrect op één zondagnamiddag, neen, dat kon ik mij niet veroorloven.)
Ik was nu ook de vrouw en je jongeman in het karretje voorbijgestoken (in een en dezelfde vloeiende inhaalbeweging die ik in de slipstream van haar man had ingezet) en mijmerde, terwijl ik mijn korte wandeling over de Vesten voortzette, nog wat na over wat het betekent bruusk uit een illusie te worden weggerukt, terug naar de nachtmerrie van de oever- en uitzichtloze zondagnamiddag.