maandag 6 december 2021

notitie 50

DE RUIMTE VAN HET WITTE BLAD

Een man gaat op een terras aan een tafeltje zitten. Hij stalt zijn notitieboekje en rookgerief uit en bestelt een koffie. In afwachting kijkt hij al eens rond. Welke straat is dit? Auto’s en voetgangers passeren. Welk weer is het? Wat is er te horen? Wat niet, bijvoorbeeld vogels? De koffie komt eraan. Samen met een plastic schoteltje met daarin, onder een klemmetje dat voor wegwaaien moet behoeden, de rekening. De man roert met het lepeltje in zijn koffie en denkt ondertussen na over waar hij zich bevindt, wat hij ziet en ruikt en hoort, wat hier te gebeuren staat. Of niet. Hij probeert de ziel van de plek te vatten. De genius loci. Hij neemt zijn notitieboekje en schrijft een paar trefwoorden op. Hij maakt een aanzet tot algehele plaatsbeschrijving. Het terrasmeubilair, de andere klanten, de kleur en het merk van de geparkeerde auto’s. Kijk, daar stapt een man uit. Hij sluit zijn auto af en gaat een winkel binnen. Welke winkel is het? Wanneer zal hij terug buitenkomen en wat zal hij er gekocht hebben? Een kind loopt de straat over, een auto remt bruusk. Een loslopende hond heft zijn poot tegen een lantaarnpaal. Welke poot? De rechterachterpoot.

Enzovoort. Dit is een variatie op het thema dat een van mijn favoriete schrijvers, Georges Perec, bespeelt in zijn verkenning van zijn Ruimten rondom (zo heet het boek – de spitsvondigheid van de oorspronkelijke titel – Espèces d’espaces – kon vertaler Rokus Hofstede niet uit de brand slepen). In concentrische cirkels verkent de schrijver de espaces waarin en waarop hij zich begeeft: de kamer, het appartement, het pand, de straat, de buurt, de stad, het platteland en het land, Europa, de oude en de nieuwe wereld, de wereld tout court, de ruimte (l’espace). Merkwaardig is dat Perec ‘onder’ het niveau van de kamer nog twee ruimten beschrijft: het witte blad waarop hij schrijft en het bed. Met dat witte blad bevindt hij zich nog in een pre-spatiale ruimte, zou je kunnen zeggen. Het is de angstwekkende leegte van het wit, dat moet gevuld worden met woorden. Niet met datgene wat door die woorden wordt aangeduid (meubels in de kamer, straatmeubilair en auto’s en geluiden in de straat, enzovoort), maar met de woorden zelf: letters, lettertekens, spaties, betekenisdragende elementen. Woorden, zinnen, alinea’s.

En dan is er het bed, door Perec ook als afzonderlijke ruimte onderscheiden, nog voor er van een kamer sprake is. Interessant – en nieuw voor mij, ook al lees ik Ruimten rondom nu al voor de derde keer (2003, 2020, 2021) – is een link met Proust die door de vertaler in een voetnoot wordt toegelicht. Perec start zijn hoofdstukje over ‘Het bed’ met een apocriefe quote van een zekere ‘Parcel Mroust’: ‘Heel lang heb ik mij met woorden toegedekt.’ In het Frans – Longtemps, je me suis couché par écrit – is het duidelijker dat dit een toespeling is op de zin waarmee Proust zijn Recherche opent: Longtemps, je me suis couché de bonne heure.

“Pas als je het stuk herleest, merk je dat Proust je, bijzonder tref- en zelfzeker, al met zijn eerste zin, ja zelfs met het eerste woord van zijn magnum opus een sleutel geeft om [...] onmiddellijk tot een juist begrip te komen. Longtemps, je me suis couché de bonne heure. ‘Heel lang ben ik vroeg naar bed gegaan.’ In dat ‘longtemps’ zit impliciet al de bewering vervat dat dit (het vroeg naar bed gaan) nu niet meer het geval is – en meteen wordt dus een kloof geschapen tussen toen en nu: toen ging ik vroeg slapen maar nu niet meer.” Dat schreef ik hier vijftien jaar geleden toen ik aan mijn close reading van de Recherche begon (het project is nog verre van voltooid, de volledige voorlopige neerslag ervan is hier te vinden). Maar het was een onvolledige uitleg, merk ik nu, want Hofstede schrijft in zijn voetnoot: ‘Het woord [se] coucher betekent zowel “naar bed gaan” als “[op schrift] stellen”.’ (112) Met die door mij tot nu niet gekende betekenisverwantschap in het Frans tussen de woorden voor ‘naar bed gaan’ en ‘stellen’, tussen slapen en schrijven dus, opent zich een heel betekenisveld – en wordt het meteen ook plausibeler dat Perec in zijn boek over de concentrisch uitdijende ruimten waarin hij leeft het blad en het bed als prelude opneemt. Met en passant natuurlijk een saluut aan zijn grote leermeester Parcel Mroust!

Perec is een van mijn favoriete auteurs. Hoewel, ik vind zijn boeken taai. Dit boek, Ruimten rondom, vind ik een van zijn toegankelijkste en ik herlees het dan ook vaak. Het is bovendien ook erg kort en het bevat veel witruimten! Op andere boeken van Perec bijt ik soms mijn tanden stuk. Soms wordt het wat saai, te repetitief, te systematisch. Uiteindelijk las ik nog niet zoveel van Perec. Ja, wel Het leven als gebruiksaanwijzing en De dingen en zo, maar niet de opsommingen van al zijn dromen, alle gerechten die hij in een bepaald jaar heeft bereid, kruiswoordpuzzels, etcetera… (De dingen is echt een formidabel boek – ik schreef er hier iets over!)

Perec is een van mijn favoriete auteurs omdat ik zijn taal helder vind, zijn geschriften vaak komisch, zijn uitnodiging om op andere manieren naar de wereld te kijken boeiend. Perec maakt ons duidelijk dat veel van wat wij vanzelfsprekend vinden arbitrair is, dat tegenover onze blinde preoccupaties vaak een lof van het onaangepaste, van het nutteloze mogelijk is. Die verruiming van onze blik brengt een heel aparte esthetische – maar ook ethische – ervaring teweeg.

 

Georges Perec, Ruimten rondom (1998), Nederlandse vertaling door Rokus Hofstede van Espèces d’espaces (1974)

Naschrift: Ik herhaal mezelf ook want ik schreef hier al over mijn dubbele houding ten opzichte van Perec.