zondag 15 november 2020

scherf 80

Autobiografie zonder ik


Annie Ernaux schreef met De jaren een soort van autobiografie. Een soort van, want het is niet wat je zou verwachten: de geschiedenis van een persoonlijkheid, een persoonlijke geschiedenis, geschreven vanuit de psyche van een vrouw die op – in haar geval – 67-jarige leeftijd op haar leven terugkijkt. Neen, zij beschrijft de tijd waarin zij geleefd heeft vanuit het inzicht dat de meest bepalende invloed op dat leven precies die tijd is, in historisch en materieel opzicht. Samen met de sociale klasse waarin het zich afspeelt. Ernaux plaatst zich hiermee in de traditie van de voor haar generatie invloedrijke filosoof/socioloog Pierre Bourdieu. Door in haar hele boek opzichtig het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’ uit de weg te gaan, suggereert zij dat het subject allesbehalve autonoom is. Of toch, zij gebruikt de eerste persoon enkelvoud een paar keer, maar dan enkel wanneer zij uitlegt waarom ze nooit ‘ik’ zegt: ‘Geen enkel “ik” in wat ze beschouwt als een soort onpersoonlijke autobiografie – maar “je”, “wij”, “zij” en “men” (…)’ (227). Door dat ‘ik’ te omzeilen, wordt De jaren meer het portret van een generatie dan een zelfportret – al is Ernaux wel degelijk zeer aanwezig in haar relaas, inclusief haar seksuele ervaringen, professionele teleurstellingen en familiale verwikkelingen.

Een van de evoluties die Ernaux beschrijft, is de verrechtsing bij de arbeidersklasse. (‘Geen links meer.’ (203)) Éribon, dacht ik, en ik begon dan eindelijk aan diens Terug naar Reims waarin, zo had ik vernomen, een verklaring voor dat politieke fenomeen wordt gezocht. Na een bladzijde of tien al brengt Éribon Bourdieu ter sprake, wanneer hij het heeft over ‘het concept van de klassenhabitus’ (19). En een beetje verder vermeldt Éribon Ernaux, wanneer hij vertelt hoe problematisch de terugkeer naar zijn ouders verliep omdat hij zelf in een totaal andere omgeving was terechtgekomen: ‘Ze schetst een zeer nauwkeurig beeld van het onbehagen dat je voelt wanneer je terugkomt bij je ouders nadat je niet alleen het ouderlijk huis hebt verlaten, maar ook je familie en de wereld waartoe je ondanks alles blijft behoren (…)’ (21-22).

Wanneer Éribon zijn afkomst schetst, de arbeidersomgeving in de Noord-Franse stad Reims, heeft hij het over de zeer kroostrijke gezinnen in de tijd waarin zijn ouders opgroeiden en over de woonvormen waarin voor dit proletariaat werd voorzien door het overwegend katholieke patronaat. Kwestie van het altijd potentieel aanwezige gemor van de arbeidersklasse een stap voor te blijven. De tevreden arbeiders zouden zich, als ze goed woonden, ‘hechten aan hun huis en zo zou de neiging tot politiek verzet en tot verenigings- en actievorming worden onderdrukt’. (29) Een welgemikte antialcoholcampagne, altijd goed voor de perceptie, hield het proletariaat bovendien zoveel mogelijk weg uit de kroeg want men vreesde dat de socialistische propaganda ‘zou opbloeien wanneer arbeiders elkaar ontmoetten bij sociale gelegenheden buiten het gezin om’ (29).

Ik had het eerder al over dat verband tussen promilles en het democratisch gehalte van een maatschappij waarin frustraties niet kunnen worden weggezet in de kroeg. (En ik denk er uiteraard ook aan bij de huidige coronasluiting van de horeca.)

 

Didier Éribon, Terug naar Reims (Nederlandse vertaling (2018) uit het Frans (Retour à Reims, 2009) door Sanne van der Meij)

Annie Ernaux, De jaren (Nederlandse vertaling (2020) uit het Frans (Les Années, 2008) door Rokus Hofstede)