vrijdag 11 november 2016

de herfst van 2016 – 33


Het is niet omdat ik een ándere vorm van democratie wil, dat ik tegen democratie zou zijn. Maar er is een serieus probleem – en het is bijzonder lastig om dat probleem aan te kaarten omdat je in een soort van valstrik terechtkomt, een vicieuze cirkel, een drogredenering… Ik weet niet hoe ik het moet benoemen, maar het is iets stroperigs, iets heel vervelends in elk geval. Het besmeurt mij en ik weet niet goed hoe ik het van mij af moet schudden.

Gisteren had ik het weer aan de hand. Ik had iets geschreven en gepost over de verkiezing van Donald Trump als de volgende president van Amerika. Daar kwam een bitsige reactie op, een waarin mij een hautaine elitaire attitude werd aangewreven: ik zou ‘het volk’ te dom achten om deel te nemen aan een democratie. Zo las ik de impliciete teneur van die reactie.

Ik weet dat het not done is om dat aspect van het democratisch bestel ter discussie te stellen. Ik heb dat al meerdere malen mogen ervaren en, ik geef het toe: op dit punt zijn de sociale media wel degelijk een zeer interessant communicatiemiddel want door de mogelijkheid om met reacties te worden geconfronteerd, blijf je scherp denken en ook kritisch zijn ten aanzien van jezelf.

Toch blijf ik zeggen, et je persiste, dat intellectuelen in onze samenleving de slechtst beschermde minderheid vormen. En het wordt er niet beter op. Zij zijn de emanciperende en mobiliserende kracht, die ze bijvoorbeeld in de jaren vijftig en zestig in Parijs nog hadden, in elk geval totáál kwijt. Ze staan in een verre uithoek van het maatschappelijk debat, en worden daar hooguit getolereerd, maar dan wel liefst als ze in staat zijn om hun niet al te zwaar geformuleerde wijsheden op tijd en stond met een leuke witz af te wisselen, of als ze een fraai snoetje hebben. Maar laat hen vooral niet de stelling verdedigen dat er – met het oog op een goed functioneren van de democratie – een probleem is met het bevattingsvermogen van de massa want dan is het kot te klein. Dédain! Gebrek aan empathie! Elitarisme!

Er is volgens mij niets mis met intellectualistisch elitarisme – ik kan het nu eenmaal ook niet helpen dat ik meer dan gemiddeld verstandig ben, maar tegelijk te dwaas om me dommer voor te doen dat ik ben. En overigens ben ik ervan overtuigd dat een gezonde dosis gezonde pretentie iedereen ten goede komt.

Maar soit, laat mij ter zake komen. En laat het mij zeer provocerend en zwart-wit formuleren: dat scherpt de aandacht en maakt meteen duidelijk waar het mij om gaat. Hier gaat cursief wat ik dus op een provocerende en zwart-witte manier ter discussie voorleg:

Hoe ga je om met de vaststelling – of is het niet meer dan een veronderstelling? – dat een onduldbaar dom electoraat een onduldbaar grote politieke inspraak heeft, en dat populisten handig inspelen op dit fenomeen, waarbij zij niet worden gehinderd door enig respect voor de waarheid of voor een hoog ethisch ideaal? Hoe ga je om met de vaststelling dat het democratisch instrument van de verkiezingen door het electoraat wordt misbruikt, in die zin dat het niet meer dient om een politiek ideaal te verwezenlijken maar wel om de machthebbers een neus te zetten, zonder dat daarbij de overweging een rol speelt wat daarvan dan wel de gevolgen zouden kunnen zijn?



Ik herhaal: ik weet dat dit provocerend geformuleerd is. Maar ik denk er wel over na, over dat soort kwesties.

Twee vaststellingen – allebei recent uit het nieuws geplukt (ik heb helaas de bronnen niet meer bij de hand).

1. Een onderzoek in de VS wijst uit dat de helft van de ondervraagde jongeren (leeftijd niet meer voor de geest) geen benul heeft van waar de Amerikaanse Burgeroorlog over ging en wie er als winnaars uit kwamen.

2. Een van de overwinningssamenkomsten na de verkiezing van Trump werd belegd bij het hoofdkwartier van Fox TV.

De eerste vaststelling, gesteld dat hij op waarheid berust (die vraag moet je altijd stellen, tegenwoordig), wijst op een beangstigend gebrek aan algemene kennis. Als je er, zoals ik, vanuit gaat dat een goede democratische werking een minimum aan historisch besef vergt, al was het maar om min of meer te wéten waar het in de politiek om draait en wat de kandidaten ons voorspiegelen, dan wijst dit wel degelijk op een democratisch deficit. Kan je, mág je, de vraag stellen of de stem van iemand die niet weet waar het in de Amerikaanse Burgeroorlog om ging evenveel mag wegen als die van een persoon die zijn of haar politieke voorkeur met argumenten en doorleefde emoties kan omhangen? (Ik stel alleen maar de vraag.) Ik heb een paar weken geleden een klein onderzoekje gedaan waarmee ik niets deed om, inderdaad, niet tegen het verwijt van hautain elitarisme aan te lopen. (De censuur wérkt!) Maar mijn bevindingen zijn daarom niet minder ontluisterend en nu we het er toch over hebben, kan ik ze hier misschien toch even kwijt. Ik ben een regelmatige kijker van het tv-programma Blokken. Wel, daarin bleven in een zevental afleveringen de beide kandidaten het juiste antwoord op de volgende vragen schuldig:

In welk land volgde Thabo Mbeki Nelson Mandela op als president?

Wat is de officiële taal van Brazilië?

Met welke Stan speelde Oliver Hardy samen in komische films?

Wie is de huidige CD&V-voorzitter?

Welk buurland van Nederland werd op 4 oktober 1830 onafhankelijk?

In welke Duitse stad begon Karel de Grote in 800 met de bouw van een dom?

In welke oceaan liggen de Kaapverdische Eilanden?

Welke Kathleen presenteert Terzake?

Was de Amerikaanse president W. Bush een democraat of een republikein?

Welke nationaliteit had de schrijver Multatuli?

In welk land speelt de film The Last Samurai?

In welke stad kun je de kathedraal en het Museum Plantin-Moretus bezoeken?

Van welke internationale organisatie was Boutros-Boutros Ghali van 1992 tot 1997 secretaris-generaal?


Kijk, ik heb helemaal geen minachting voor iemand die niet weet in welke oceaan de Kaapverdische Eilanden liggen, zoiets kan gebeuren. Ik weet zelf ook veel van dat soort weetjes niet. En daar staat tegenover dat de kandidaten van Blokken soms verbazend veel andere vragen wél weten op te lossen. Ik hoop enkel dat ik duidelijk maak dat er een probleem is met de algemene kennis, meer bepaald over aardrijkskunde en geschiedenis, een algemene kennis die volgens mij toch onontbeerlijk is voor de gezondheid van onze democratie waar wij allemaal zo aan gehecht zijn. De kandidaten in Blokken, overigens, zijn meestal geschoolde en met het hoofd arbeidende twintigers tot veertigers (m/v).

De tweede vaststelling (met dezelfde veronderstelling in verband met het waarheidsgehalte ervan), deze over het feestje bij het Fox-gebouw, maakt duidelijk dat het gebrek aan democratisch potentieel als het gaat over geïnformeerd zijn niet alleen met een gebrek aan scholing te maken heeft maar natuurlijk ook, en wellicht minstens evenveel, met de aanwezigheid van propaganda en – uitgebreid – met het feit dat de taal waarvan wij ons bedienen, ook bij het in stand houden van ons democratisch bestel, intussen zwaar gecorrumpeerd is. Beschadigd. Ondermijnd. In die mate zelfs dat zij geen geschikt voertuig meer is voor wat wij als waarheid wensen te bestempelen. Het is een intuïtie die ik al lang geleden voor het eerst heb geformuleerd (*), en het zou erg ver voeren om haar uit te werken en met voldoende feitenmateriaal te onderbouwen, maar ik heb zo het idee dat we nu de tol betalen voor het decennia lang laten maltraiteren van taal en waarheid, bijvoorbeeld door het discours van reclamemakers en managers onkritisch te aanvaarden en zelfs over te nemen. Of het discours van postmoderne programmamakers in de intussen rijke traditie die begon met Schalkse Ruiters en een voorlopig dieptepunt kent met De Ideale Wereld, programma’s die leven van het door elkaar haspelen van feit en fictie. U en ik, hoogbegaafde lezers van dit soort blogposts, weten uiteraard dat onderscheid te maken en laten ons niet bij de neus nemen: wij weten heus wel wat feit is en wat fictie – maar ik heb stilaan heel grote twijfels bij het vermogen daartoe van de gemiddeld begaafde medemens. En dan zeg ik: het is tijd dat er een einde komt aan de ironie en de kolder en dat we opnieuw inzien hoe belangrijk ernst kan zijn.

Als dergelijke twijfels met betrekking tot het vermogen om feit en fictie van elkaar te onderscheiden gefundeerd zijn, een vermogen dat uiteraard gevoed dient te worden door een uitgebreide algemene kennis, dan, ja dan ligt de weg vrij voor allerlei propagandamachines, gaande van door de macht (via de commercie) gemanipuleerde persorganen, tot regelrechte opiniemákers à la Fox, maar ook voor een zogenaamd neutraal apparaat als Facebook, dat ik hier ooit al eens een anesthesiemachine heb genoemd.

(*) In ‘Het belang van ernst. Het grote gelijk van doemdenkers’, Kunst & Cultuur, juni 1993 – Uit dat stuk, een recensie van een drietal doemdenkerige boeken, citeer ik de laatste alinea:

‘Ik vind het een grote verdienste vragen te stellen, ook al riskeer je daarmee de in onze samenleving onvergeeflijke blaam “ernstig” te zijn. Het stellen van vragen vereist nu eenmaal ernst. (Dat geldt trouwens ook voor de vraag of iets of iemand té ernstig is.) Ik ben het ermee eens dat ernst beter niet dodelijk kan zijn. Ernst kan altijd een beroep doen op ironie, het vanouds beproefde retorische middel om de aandacht van degene die de boodschap niet prettig vindt toch te trekken. Maar ernst mag niet zwichten voor de smakeloze roep om amusement, tegenwoordig de norm: wie de lachers niet op zijn hand heeft, klinkt niet langer overtuigend, hij blijft alleen staan met zijn waarheid. Het alles overstemmende gelach klinkt mij steeds holler in de oren, ik heb de indruk dat het een alsmaar moedelozer wordende onmacht, een steeds grotere leegte verbergt.’