Zou het kunnen dat wat ik mij meen te herinneren ooit eens gehoord te
hebben inderdaad zo was, namelijk dat mijn grootvader tijdens de Tweede
Wereldoorlog op een gegeven ogenblik als bootsmeter geprangd zat tussen de
belangen van de Duitse bezetter en de van hem veronderstelde loyauteit ten
aanzien van het Belgische volk? Als dat waar is – en waarom zou het niet waar
zijn, waar zou anders dat gerucht vandaan komen? – dan zat mijn grootvader – de
woordspeling ligt voor de hand – gekneld tussen wal en schip. Als hij dienst
weigerde, zou dat hem en zijn gezin duur te staan komen; bleef hij voor de door
de Duitsers gecontroleerde en onrechtstreeks ook de Duitse militaire belangen
dienende overslag instaan, dan kon hem collaboratie worden aangewreven.
Hier, in het beroep van mijn grootvader, valt de slagschaduw van de
Tweede Wereldoorlog over mijn familiegeschiedenis. En in dat opzicht verschilde
mijn familie niet van vele andere families in dit land. Alleen was de economische
collaboratie van mijn Waalse grootvader, als het dat al was, zeker geen uiting
van verhit Vlaams-nationalisme. Het enige wat hem voor ogen zal hebben gestaan,
denk ik, zal de moeizaam verworven beginnende welstand van zijn toen nog jonge
gezin zijn geweest – een eerbare doelstelling voor iemand die, om armoede te
vermijden, er zelfs toe bereid was geweest om uit zijn geboortegrond weg te
trekken. Het spreekt voor zich dat hem dat als Waal door zijn Vlaamse omgeving
niet in dank zal zijn afgenomen en dat zal wel minstens voor een deel verklaren
waarom hij zich in die omgeving nooit helemaal heeft geïntegreerd. De huiskrant
bleef La Libre Belgique, de voertaal het Frans. De slagschaduw verloor
weliswaar zijn harde contouren maar bleef toch een schemer – en zo bleef de
oorlog nog een tijdje een schaduw vooruitwerpen die ook ik nog, al ben ik dan
een tijd erna geboren, heb kunnen waarnemen.
Schimmig, en in elk geval ternauwernood overgeleverd, is het historisch
feit dat het nog jonge gezin kort na het uitbreken van de oorlog samen met
tienduizenden anderen naar Zuid-Frankrijk is gevlucht. Naar Digne, waar een van
de zussen van Jules, Marthe, non was in een klooster. Ik vermoed dat ze in dat
klooster onderdak vonden. Ik weet het niet precies. Ik weet ook niet hoe ze
daar zijn geraakt, wellicht met de trein. En hoelang ze daar zijn geweest. Dat
is allemaal onduidelijk, versluierd, nauwelijks herinnerd. Mijn grootvader zou
eerst nog een tijd in Eisden zijn gebleven, en zou dan zijn vrouw en drie zonen
zijn achternagereisd. Maar hij keerde ook snel weer terug: er werd nog steeds
steenkool ontgonnen en verscheept, zij het dat dit nu onder Duits toezicht
gebeurde. De functie zou niet vacant blijven, iemand moest het doen en er moest
brood op de plank komen.
Voor zover ik weet, heeft mijn grootvader na de oorlog zijn beroep
gewoon kunnen voortzetten. Hij bereikte net op tijd de pensioengerechtigde
leeftijd om de gevolgen van de sluiting van de Limburgse steenkoolmijnen niet
meer te moeten ondergaan.