vrijdag 25 november 2016

de herfst van 2016 – 45



Wie erin slaagt om lezers aan zich te kluisteren met een zich in de elfde eeuw afspelend verhaal over een vrouw die haar liefde stelt boven het geloof waarin ze is opgegroeid en boven de eisen van de maatschappij, moet goed kunnen schrijven.

Ik, trage lezer, had slechts vier dagen nodig voor de toch omvangrijke roman De bekeerlinge. Ik heb mij vaak afgevraagd hoe Stefan Hertmans het voor elkaar krijgt om zo’n vlot leesbare tekst te produceren over een onderwerp dat nu niet bepaald hip of cool is. Zeker ook omdat in zijn verhaal over Hamoutal de bekeerlinge vaak dezelfde dingen gebeuren: reis door onherbergzame streken of over gevaarvolle zeeën, aankomst, conflict, uitstoting, vlucht, waarna opnieuw een reis wordt aangevat, enzovoort. Daardoor krijgt dit boek onvermijdelijk iets langdradigs. Maar daar staat tegenover dat Hertmans een meester is in het oproepen van sferen en in het schetsen van situaties in een brute en gevaarvolle wereld die we eigenlijk enkel kennen van onze door Hollywoodproducties gevoede verbeelding. Hij produceert aanzienlijke vaart met talrijke werkwoordloze zinnen en opsommingen. En in beschrijvingen van complexe realiteiten weet hij een illusie van volledigheid te creëren door saillante details te doen oplichten.

Godsdienstoorlog, polarisering, racisme, vluchtelingen en rampspoed in een steeds chaotischer wordend Europa: de parallellen met onze tijd liggen voor de hand en vond ik op den duur interessanter dan het verhaal zelf, dat ik te breed uitgesponnen vond.

Dat lijkt Hertmans te beseffen want ook hier, net als in Oorlog en terpentijn, voegt hij een tweede laag toe aan zijn historische roman door er het relaas van zijn persoonlijke zoektocht naar sporen van zijn personage in te mengen. Hij reist Hamoutal achterna door Frankrijk, Italië, Egypte en Spanje. En hij zoekt en vindt de documenten waarop zijn verhaal is gebaseerd. Hertmans hanteert dus hetzelfde recept als in Oorlog en terpentijn, maar dit keer voegt het procedé niet, zoals daar, iets essentieels toe. In Oorlog en terpentijn gaat het, zoals ik hier schreef, méér dan over de oorlog zelf over de onmogelijkheid om over die oorlog te schrijven. In De bekeerlinge is die reflectie over het schrijven minder aanwezig. De mogelijkheid om een historische werkelijkheid op te roepen, wordt niet ter discussie gesteld. Je vraagt je dan ook af waarom die mix tussen historisch verhaal en actuele zoektocht nodig was. Niet dat het niets oplevert, je kunt bijvoorbeeld stellen dat bepaalde geschiedenissen slechts door het grootst mogelijke toeval overgeleverd geraken – en dat er dus zeer veel geschiedenissen gedoemd zijn om nooit meer uit de vergetelheid terug te keren. Maar even ingrijpend en urgent als de stelling over historiografie die in Oorlog en terpentijn wordt verdedigd, is dit besef zeker niet. De aanwezigheid van de schrijver in zijn eigen boek lijkt mij bijgevolg moeilijker te verantwoorden, of het zou moeten zijn dat hij de nood voelde om een soort van resignatie ten aanzien van het wereldgebeuren te communiceren, of – en ik sluit die mogelijkheid niet uit – dat hij De bekeerlinge schreef als een wel zeer omslachtige liefdesverklaring aan zijn echtgenote. Wat mooi is, maar hier geen literaire meerwaarde oplevert.

De bekeerlinge mag dan veel vertellen over onze huidige tijd en bijzonder vakkundig geschreven zijn, het is een minder noodzakelijke roman dan Oorlog en terpentijn.